Pronoun agreement with number Exercises in Dutch language

Mastering pronoun agreement with number is a crucial aspect of achieving fluency in Dutch. Pronouns must agree in number with the nouns they replace, whether they are singular or plural. This means that if you are talking about one person, place, or thing, you must use a singular pronoun, while multiple people, places, or things require a plural pronoun. For example, "het boek" (the book) would be referred to with "het" (it), whereas "de boeken" (the books) would be referred to with "ze" (they). Understanding and applying these rules accurately is essential for clear and grammatically correct communication in Dutch. These exercises are designed to help you practice and perfect your ability to match pronouns with their corresponding nouns in number. Through a series of engaging activities, you will reinforce your understanding of when to use singular versus plural pronouns, and how these choices affect the overall meaning and clarity of your sentences. By repeatedly practicing these skills, you will become more confident and precise in your use of Dutch pronouns, paving the way for more effective and natural communication in the language.

Exercise 1

<p>1. *Zij* zijn naar het park gegaan (third person plural pronoun).</p> <p>2. *Hij* heeft zijn huiswerk gemaakt (third person singular masculine pronoun).</p> <p>3. *Wij* hebben een nieuwe auto gekocht (first person plural pronoun).</p> <p>4. *Ik* ga morgen naar Amsterdam (first person singular pronoun).</p> <p>5. *Jullie* moeten stil zijn in de bibliotheek (second person plural pronoun).</p> <p>6. *Zij* heeft een mooie jurk gekocht (third person singular feminine pronoun).</p> <p>7. *Jij* hebt gelijk, dit is een goed idee (second person singular informal pronoun).</p> <p>8. *Hij* is mijn beste vriend (third person singular masculine pronoun).</p> <p>9. *Wij* gaan samen naar het concert (first person plural pronoun).</p> <p>10. *Zij* werken hard aan het project (third person plural pronoun).</p>

Exercise 2

<p>1. *Hij* gaat naar de winkel (singular male subject).</p> <p>2. *Zij* zijn aan het studeren voor het examen (plural subject).</p> <p>3. Morgen gaan *wij* naar het museum (plural first-person subject).</p> <p>4. *Zij* heeft een nieuwe fiets gekocht (singular female subject).</p> <p>5. *Jij* moet je huiswerk maken (singular second-person subject).</p> <p>6. *Ik* heb gisteren een boek gelezen (singular first-person subject).</p> <p>7. *Zij* spelen vaak samen in het park (plural subject).</p> <p>8. *Hij* is de beste voetballer in ons team (singular male subject).</p> <p>9. Kunnen *jullie* mij helpen met deze taak? (plural second-person subject).</p> <p>10. *Wij* hebben genoten van de film (plural first-person subject).</p>

Exercise 3

<p>1. *Zij* gaan naar de bioscoop (they). </p> <p>2. *Hij* leest elke avond een boek (he). </p> <p>3. *Wij* hebben gisteren een taart gebakken (we). </p> <p>4. *Jullie* komen morgen naar het feest (you all). </p> <p>5. *Ik* ben gisteren naar de markt geweest (I). </p> <p>6. *Zij* speelt elke zaterdag tennis (she). </p> <p>7. *Wij* nemen de bus naar het werk (we). </p> <p>8. *Hij* heeft een nieuwe fiets gekocht (he). </p> <p>9. *Zij* zijn op vakantie naar Spanje geweest (they). </p> <p>10. *Jij* moet je huiswerk maken (you, singular). </p>

Learn a Language 5x Faster with AI

Talkpal is AI-powered language tutor. Master 50+ languages with personalized lessons and cutting-edge technology.