Pick a language and start learning!
Forming comparatives Exercises in Dutch language
Mastering the art of forming comparatives in Dutch is essential for anyone looking to enhance their proficiency in the language. Comparatives allow you to describe differences between two entities, whether you are talking about people, places, or things. In Dutch, forming comparatives involves adding specific suffixes to adjectives and understanding certain grammatical rules that can differ from English. This page provides a comprehensive guide on how to construct comparatives accurately, ensuring you can compare items and express degrees of difference with confidence and clarity.
Understanding the nuances of Dutch comparatives can significantly improve your communication skills. The exercises included here will help you practice and internalize these rules, making it easier to use them in everyday conversation and writing. We will cover regular and irregular comparatives, as well as special cases where word order and spelling changes come into play. By engaging with these exercises, you will develop a deeper understanding of how comparatives function in Dutch, enhancing both your grammatical accuracy and fluency.
Exercise 1
<p>1. De nieuwe auto is *sneller* dan de oude auto (fast).</p>
<p>2. Mijn broer is *groter* dan ik (tall).</p>
<p>3. Deze film is *spannender* dan de vorige (exciting).</p>
<p>4. Het huis van mijn vriend is *mooier* dan mijn huis (beautiful).</p>
<p>5. Vandaag is het weer *warmer* dan gisteren (warm).</p>
<p>6. De trein is *goedkoper* dan het vliegtuig (cheap).</p>
<p>7. Deze taart is *lekkerder* dan die andere (delicious).</p>
<p>8. Het boek is *interessanter* dan de film (interesting).</p>
<p>9. De berg is *hoger* dan de heuvel (high).</p>
<p>10. Mijn nieuwe baan is *beter* dan mijn oude baan (good).</p>
Exercise 2
<p>1. De trein is *sneller* dan de bus (adjective for speed).</p>
<p>2. Mijn broer is *ouder* dan ik (adjective for age).</p>
<p>3. Deze appel is *groter* dan die banaan (adjective for size).</p>
<p>4. Dit boek is *interessanter* dan de film (adjective for interest).</p>
<p>5. De hond is *vriendelijker* dan de kat (adjective for friendliness).</p>
<p>6. Nederland is *kleiner* dan Duitsland (adjective for size of countries).</p>
<p>7. Haar stem is *mooier* dan die van hem (adjective for beauty).</p>
<p>8. Een fiets is *goedkoper* dan een auto (adjective for price).</p>
<p>9. Deze les is *moeilijker* dan de vorige (adjective for difficulty).</p>
<p>10. Zijn kamer is *netter* dan die van mij (adjective for tidiness).</p>
Exercise 3
<p>1. De luchtballon is *groter* dan de vlieger (comparative of "groot").</p>
<p>2. Zij is *ouder* dan haar zus (comparative of "oud").</p>
<p>3. Dit boek is *interessanter* dan het vorige (comparative of "interessant").</p>
<p>4. De trein is *sneller* dan de bus (comparative of "snel").</p>
<p>5. Hij is *sterker* dan zijn broer (comparative of "sterk").</p>
<p>6. Deze taart is *zoeter* dan die van gisteren (comparative of "zoet").</p>
<p>7. De winter is *kouder* dan de herfst (comparative of "koud").</p>
<p>8. Dit liedje is *mooier* dan dat andere (comparative of "mooi").</p>
<p>9. Mijn nieuwe telefoon is *duurder* dan mijn oude (comparative of "duur").</p>
<p>10. De film was *spannender* dan het boek (comparative of "spannend").</p>