Adverbs of time Exercises in Dutch language

Mastering adverbs of time is crucial for anyone learning Dutch, as they provide essential context to actions by specifying when something occurs. These adverbs help clarify not just the sequence of events but also the frequency and duration, making your sentences more precise and meaningful. Understanding and using adverbs of time correctly can significantly enhance your ability to communicate effectively in Dutch, whether you're talking about daily routines, future plans, or past experiences. In Dutch, adverbs of time can vary from simple words like "vandaag" (today) and "morgen" (tomorrow) to more complex phrases such as "overmorgen" (the day after tomorrow) and "eergisteren" (the day before yesterday). This section offers a variety of grammar exercises designed to help you practice and internalize these adverbs. By engaging with these exercises, you will gain confidence in using adverbs of time naturally in your conversations and writing, thereby improving your overall proficiency in Dutch.

Exercise 1

<p>1. Ze komt *morgen* op bezoek (the day after today).</p> <p>2. Ik moet *nu* naar de dokter (this very moment).</p> <p>3. We hebben hem *gisteren* gezien (the day before today).</p> <p>4. Hij gaat *vandaag* naar school (the current day).</p> <p>5. Zij zwemmen *elke week* in het zwembad (every 7 days).</p> <p>6. We vertrekken *straks* naar het feest (in a short while).</p> <p>7. Hij leest *altijd* een boek voor het slapen (at all times).</p> <p>8. Ik ben *nooit* te laat voor afspraken (not ever).</p> <p>9. Zij hebben *onlangs* een nieuw huis gekocht (not long ago).</p> <p>10. We gaan *binnenkort* op vakantie (in the near future).</p>

Exercise 2

<p>1. Zij komt *morgen* op bezoek (the day after today).</p> <p>2. Ik heb *gisteren* een nieuwe fiets gekocht (the day before today).</p> <p>3. We eten *soms* pizza op vrijdagavond (occasionally).</p> <p>4. Hij werkt *vaak* tot laat in de avond (frequently).</p> <p>5. Wij gaan *nooit* naar dat restaurant (not ever).</p> <p>6. De trein vertrekt *binnenkort* (soon).</p> <p>7. Ik zie hem *elke* dag op kantoor (every).</p> <p>8. Zij studeert *altijd* in de bibliotheek (always).</p> <p>9. De winkel is *nu* open (at this moment).</p> <p>10. Zij gaan *straks* naar de film (later today).</p>

Exercise 3

<p>1. Ik ga *morgen* naar de dokter (future time).</p> <p>2. Ze hebben *gisteren* een nieuwe auto gekocht (past time).</p> <p>3. Hij werkt *elke dag* in de supermarkt (daily frequency).</p> <p>4. We gaan *overmorgen* op vakantie (day after tomorrow).</p> <p>5. Ik heb *vandaag* een examen (present day).</p> <p>6. Zij studeert *nu* voor haar tentamen (present moment).</p> <p>7. Ze zullen *straks* het huis schoonmaken (shortly).</p> <p>8. Hij vertrekt *binnenkort* naar Amerika (soon).</p> <p>9. We hebben *vroeger* in Spanje gewoond (past long ago).</p> <p>10. Hij komt *altijd* op tijd op zijn werk (every single time).</p>

Learn a Language 5x Faster with AI

Talkpal is AI-powered language tutor. Master 50+ languages with personalized lessons and cutting-edge technology.