Conjugating weak verbs Exercises in Dutch language

Conjugating weak verbs in Dutch is a fundamental aspect of mastering the language and communicating effectively. Unlike strong verbs, weak verbs follow a consistent and predictable pattern in their conjugation, making them relatively easier to learn. They are categorized by their endings in the infinitive form, usually marked by "-en." Understanding the rules and patterns for conjugating weak verbs can significantly enhance your ability to form correct sentences in both the present, past, and perfect tenses. In Dutch, the present tense of weak verbs is formed by removing the "-en" ending from the infinitive and adding the appropriate endings based on the subject. The past tense is typically created by adding a "-te" or "-de" suffix to the stem, depending on the final consonant of the stem. The perfect tense involves the use of auxiliary verbs "hebben" or "zijn" along with the past participle, which usually ends in "-t" or "-d." By practicing these conjugation patterns, you'll develop a strong foundation in Dutch verb usage, enabling you to express actions and states of being with confidence.

Exercise 1

<p>1. Elke ochtend *loopt* hij naar school (verb for walking).</p> <p>2. Zij *werkt* elke dag in het ziekenhuis (verb for working).</p> <p>3. Wij *spelen* graag voetbal in het park (verb for playing).</p> <p>4. Jij *maakt* een mooie tekening (verb for making).</p> <p>5. De kat *springt* op de tafel (verb for jumping).</p> <p>6. Ik *leef* gezond en sport regelmatig (verb for living).</p> <p>7. Jullie *luisteren* naar muziek in de auto (verb for listening).</p> <p>8. Hij *kijkt* naar een spannende film (verb for watching).</p> <p>9. Wij *eten* elke zondag samen met de familie (verb for eating).</p> <p>10. Zij *reist* vaak naar het buitenland (verb for traveling).</p>

Exercise 2

<p>1. Hij *koopt* een nieuwe fiets (to buy).</p> <p>2. Wij *werken* hard aan ons project (to work).</p> <p>3. Jullie *spelen* elke zaterdag voetbal (to play).</p> <p>4. Zij *maakt* een lekkere taart (to make).</p> <p>5. Ik *reis* vaak naar het buitenland (to travel).</p> <p>6. Jij *luistert* naar muziek in de auto (to listen).</p> <p>7. De leraar *leert* ons nieuwe woorden (to teach).</p> <p>8. Wij *eten* samen avondeten (to eat).</p> <p>9. De hond *blaft* naar de voorbijgangers (to bark).</p> <p>10. Jullie *kijken* naar een film op televisie (to watch).</p>

Exercise 3

<p>1. Hij *werkt* in een kantoor (verb for working).</p> <p>2. Zij *leest* een boek in de tuin (verb for reading).</p> <p>3. Ik *koop* een nieuwe fiets (verb for buying).</p> <p>4. Wij *spelen* voetbal op het veld (verb for playing).</p> <p>5. Jullie *maken* een mooie tekening (verb for making).</p> <p>6. De kat *slaapt* op de bank (verb for sleeping).</p> <p>7. Jij *kijkt* naar een film (verb for watching).</p> <p>8. De hond *loopt* door het park (verb for walking).</p> <p>9. Wij *eten* een lekkere maaltijd (verb for eating).</p> <p>10. Zij *danst* in de club (verb for dancing).</p>

Learn a Language 5x Faster with AI

Talkpal is AI-powered language tutor. Master 50+ languages with personalized lessons and cutting-edge technology.