Irregular verbs in the present tense Exercises in Dutch language

Mastering irregular verbs in the present tense is a crucial aspect of achieving fluency in Dutch. Unlike regular verbs, which follow consistent conjugation patterns, irregular verbs exhibit unique and unpredictable changes that can be challenging for learners. Understanding these irregularities is essential for constructing accurate and natural-sounding sentences. Our grammar exercises are designed to help you recognize, memorize, and correctly use these irregular verbs, thereby enhancing your overall command of the Dutch language. In Dutch, irregular verbs can vary significantly in their stem changes and endings, making them an intriguing yet complex area of study. These verbs often retain historical forms that differ from regular conjugation rules, reflecting the rich linguistic heritage of the Dutch language. By engaging with our targeted exercises, you will encounter a variety of irregular verbs in different contexts, allowing you to practice and internalize their forms. Whether you are a beginner or an advanced learner, these exercises will provide you with the tools needed to confidently navigate the intricacies of Dutch irregular verbs in the present tense.

Exercise 1

<p>1. Zij *is* een dokter (verb "to be").</p> <p>2. Wij *hebben* een huis in Amsterdam (verb "to have").</p> <p>3. Jij *doet* je huiswerk elke dag (verb "to do").</p> <p>4. Hij *kan* goed zingen (verb "can").</p> <p>5. Ik *ga* naar de bioscoop (verb for movement "to go").</p> <p>6. Zij *weet* het antwoord op de vraag (verb "to know").</p> <p>7. Wij *zien* de zonsondergang vanaf het strand (verb "to see").</p> <p>8. Hij *neemt* de trein naar zijn werk (verb "to take").</p> <p>9. Ik *kom* morgen op bezoek (verb "to come").</p> <p>10. Jij *krijgt* een cadeau voor je verjaardag (verb "to get").</p>

Exercise 2

<p>1. Hij *geeft* zijn vriendin een cadeau (verb for giving).</p> <p>2. Wij *zien* de zon opkomen (verb for seeing).</p> <p>3. Jullie *komen* morgen naar het feest (verb for coming).</p> <p>4. Zij *is* altijd heel vriendelijk (verb for being).</p> <p>5. Ik *doe* mijn huiswerk elke dag (verb for doing).</p> <p>6. Jij *hebt* een nieuwe fiets (verb for having).</p> <p>7. Wij *eten* vaak samen (verb for eating).</p> <p>8. Hij *leest* een boek elke avond (verb for reading).</p> <p>9. Jij *loopt* naar school (verb for walking).</p> <p>10. Zij *drinkt* koffie in de ochtend (verb for drinking).</p>

Exercise 3

<p>1. Hij *is* altijd op tijd voor school (to be).</p> <p>2. Wij *hebben* een hond en twee katten (to have).</p> <p>3. Zij *doet* haar huiswerk elke avond (to do).</p> <p>4. Jullie *zien* de nieuwe film morgen (to see).</p> <p>5. Ik *weet* niet wat ik moet doen (to know).</p> <p>6. We *kunnen* vandaag niet naar het strand gaan (to be able to).</p> <p>7. Jij *geeft* altijd de beste cadeaus (to give).</p> <p>8. Hij *wil* een nieuwe fiets kopen (to want).</p> <p>9. Jullie *zijn* erg goed in sport (to be).</p> <p>10. Zij *komen* altijd te laat op het feest (to come).</p>

Learn a Language 5x Faster with AI

Talkpal is AI-powered language tutor. Master 50+ languages with personalized lessons and cutting-edge technology.