Pick a language and start learning!
Prepositions with adjectives Exercises in Dutch language
Mastering prepositions with adjectives is a crucial aspect of achieving fluency in Dutch. Unlike in English, where prepositions often follow predictable patterns, Dutch prepositions can vary widely depending on the adjective they accompany. This can make learning them a bit of a challenge, but with the right practice and understanding, you can navigate these nuances with confidence. Our carefully designed exercises will help you internalize the correct prepositions to use with various adjectives, ensuring your sentences are both grammatically correct and natural-sounding.
In this section, you'll find a variety of exercises aimed at enhancing your grasp of prepositions with adjectives in Dutch. Each exercise is crafted to reinforce your understanding through practical application, helping you to see how these combinations work in real-life contexts. Whether you're a beginner or looking to refine your existing skills, these exercises will guide you through the complexities and subtleties of Dutch prepositional usage, making your language learning journey more effective and enjoyable.
Exercise 1
<p>1. Zij is heel *trots op* haar dochter (preposition used with "proud").</p>
<p>2. Hij is *boos op* zijn vriend (preposition used with "angry").</p>
<p>3. Wij zijn *blij met* het resultaat (preposition used with "happy with").</p>
<p>4. Ben jij *geïnteresseerd in* kunst? (preposition used with "interested").</p>
<p>5. Het restaurant is *bekend om* zijn goede service (preposition used with "famous for").</p>
<p>6. De leraar is altijd *streng voor* zijn studenten (preposition used with "strict").</p>
<p>7. Ik ben niet *tevreden met* mijn werk (preposition used with "satisfied with").</p>
<p>8. Zij is *verliefd op* haar collega (preposition used with "in love").</p>
<p>9. Hij is *jaloers op* zijn broer (preposition used with "jealous").</p>
<p>10. Wij zijn *geschokt door* het nieuws (preposition used with "shocked by").</p>
Exercise 2
<p>1. Hij is trots *op* zijn prestaties (preposition used with "trots").</p>
<p>2. Zij is jaloers *op* haar zus (preposition used with "jaloers").</p>
<p>3. Wij zijn gewend *aan* het koude weer (preposition used with "gewend").</p>
<p>4. Ik ben bang *voor* spinnen (preposition used with "bang").</p>
<p>5. Zij is verliefd *op* haar collega (preposition used with "verliefd").</p>
<p>6. Hij is afhankelijk *van* zijn ouders (preposition used with "afhankelijk").</p>
<p>7. Wij zijn klaar *met* het werk (preposition used with "klaar").</p>
<p>8. Zij is boos *op* haar vriend (preposition used with "boos").</p>
<p>9. Ik ben tevreden *met* het resultaat (preposition used with "tevreden").</p>
<p>10. Hij is verantwoordelijk *voor* het project (preposition used with "verantwoordelijk").</p>
Exercise 3
<p>1. Hij is trots *op* zijn werk (preposition used with pride).</p>
<p>2. Ze is boos *op* haar vriend (preposition used with anger).</p>
<p>3. Wij zijn geïnteresseerd *in* kunst (preposition used with interest).</p>
<p>4. Hij is bang *voor* spinnen (preposition used with fear).</p>
<p>5. Zij is jaloers *op* haar zus (preposition used with jealousy).</p>
<p>6. De leraar is tevreden *met* de resultaten (preposition used with satisfaction).</p>
<p>7. Hij is verliefd *op* zijn buurvrouw (preposition used with love).</p>
<p>8. Ze is verrast *door* het nieuws (preposition used with surprise).</p>
<p>9. Wij zijn blij *met* het cadeau (preposition used with happiness).</p>
<p>10. Hij is verantwoordelijk *voor* het project (preposition used with responsibility).</p>