Pick a language and start learning!
Prepositions with fixed expressions Exercises in Dutch language
Mastering prepositions with fixed expressions is a crucial aspect of achieving fluency in the Dutch language. These expressions often don't translate directly from English, making them particularly challenging for learners. Understanding how to correctly use prepositions in set phrases can significantly enhance your ability to communicate accurately and naturally in Dutch. Whether it's knowing when to use "op," "aan," or "bij," grasping these fixed expressions will help you navigate everyday conversations, written communication, and even more formal contexts with greater ease.
Our comprehensive grammar exercises are designed to help you practice and internalize these prepositional phrases. By engaging with a variety of exercises, you'll get familiar with common fixed expressions and their correct usage. These exercises will test your knowledge, reinforce your learning, and provide practical examples to ensure you can confidently use these expressions in real-life situations. Whether you're a beginner or an advanced learner, these exercises will bolster your understanding and proficiency in Dutch prepositions, making your language skills more robust and nuanced.
Exercise 1
<p>1. Hij is erg *trots* op zijn prestaties (feeling proud).</p>
<p>2. We moeten *rekening* houden met het weer (considering).</p>
<p>3. Ze heeft een hekel *aan* spinnen (dislike).</p>
<p>4. Ik ben benieuwd *naar* je verhaal (curious).</p>
<p>5. Hij is *verliefd* op zijn buurvrouw (feeling in love).</p>
<p>6. Ze is boos *op* haar broer (feeling angry).</p>
<p>7. Hij let goed *op* zijn gezondheid (paying attention).</p>
<p>8. We wachten *op* de bus (waiting).</p>
<p>9. Ze is verantwoordelijk *voor* het project (responsible).</p>
<p>10. Hij is altijd bezig *met* zijn werk (busy with).</p>
Exercise 2
<p>1. Hij heeft geen vertrouwen *in* zijn plan (preposition used with "vertrouwen").</p>
<p>2. Ze is verliefd *op* haar buurman (preposition used with "verliefd").</p>
<p>3. We wachten *op* de bus (preposition used with "wachten").</p>
<p>4. Hij is trots *op* zijn dochter (preposition used with "trots").</p>
<p>5. Ik ben bang *voor* spinnen (preposition used with "bang").</p>
<p>6. Ze neemt deel *aan* de wedstrijd (preposition used with "deelnemen").</p>
<p>7. Hij denkt *aan* zijn vakantie (preposition used with "denken").</p>
<p>8. Ze zorgt *voor* haar kleine zusje (preposition used with "zorgen").</p>
<p>9. Hij is boos *op* zijn collega (preposition used with "boos").</p>
<p>10. Ze is geïnteresseerd *in* kunst (preposition used with "geïnteresseerd").</p>
Exercise 3
<p>1. Hij wacht al een uur *op* de bus (preposition used with "wachten").</p>
<p>2. Ze is trots *op* haar prestatie (preposition used with "trots").</p>
<p>3. Hij heeft zin *in* een kopje koffie (preposition used with "zin hebben").</p>
<p>4. Ze vertrouwt *op* haar instincten (preposition used with "vertrouwen").</p>
<p>5. Hij is bang *voor* spinnen (preposition used with "bang zijn").</p>
<p>6. Ze is blij *met* haar nieuwe baan (preposition used with "blij zijn").</p>
<p>7. Hij is geïnteresseerd *in* geschiedenis (preposition used with "geïnteresseerd zijn").</p>
<p>8. Ze heeft behoefte *aan* rust (preposition used with "behoefte hebben").</p>
<p>9. Hij is jaloers *op* zijn broer (preposition used with "jaloers zijn").</p>
<p>10. Ze rekent *op* jouw hulp (preposition used with "rekenen").</p>