Using comparatives in sentences Exercises in Dutch language

Mastering comparatives in Dutch is a fundamental step towards achieving fluency in the language. Comparatives are used to compare two entities, expressing differences in qualities such as size, speed, and efficiency. Understanding how to form and use comparatives correctly will not only enhance your conversational skills but also improve your ability to write more nuanced and precise sentences. Whether you're comparing the speed of two cars or the height of two buildings, knowing the right comparative forms allows you to convey your thoughts clearly and accurately. In Dutch, forming comparatives typically involves adding an "-er" suffix to adjectives, similar to English. However, there are specific rules and exceptions that you need to be aware of. For instance, when an adjective ends in a vowel, the comparative form may require a consonant doubling before the "-er" is added. Additionally, some adjectives have irregular comparative forms that must be memorized. Our exercises will guide you through these rules and exceptions, providing you with ample practice to solidify your understanding. By the end of these exercises, you'll be adept at using comparatives to describe differences effectively in Dutch.

Exercise 1

<p>1. De trein is *sneller* dan de bus (comparative of "snel").</p> <p>2. Mijn huis is *groter* dan het huis van mijn buurman (comparative of "groot").</p> <p>3. Deze berg is *hoger* dan de heuvel (comparative of "hoog").</p> <p>4. Mijn hond is *ouder* dan jouw kat (comparative of "oud").</p> <p>5. Dit boek is *interessanter* dan het vorige (comparative of "interessant").</p> <p>6. De oceaan is *dieper* dan het meer (comparative of "diep").</p> <p>7. Zijn kamer is *netter* dan de mijne (comparative of "net").</p> <p>8. Mijn zus is *slimmer* dan ik (comparative of "slim").</p> <p>9. Deze taart is *lekkerder* dan die van gisteren (comparative of "lekker").</p> <p>10. Het weer vandaag is *beter* dan gisteren (comparative of "goed").</p>

Exercise 2

<p>1. De trein is *sneller* dan de bus (more fast).</p> <p>2. Mijn zus is *ouder* dan ik (more old).</p> <p>3. Deze appel is *groter* dan die sinaasappel (more big).</p> <p>4. Zijn huis is *mooier* dan mijn huis (more beautiful).</p> <p>5. Het boek is *interessanter* dan de film (more interesting).</p> <p>6. Mijn hond is *vriendelijker* dan jouw kat (more friendly).</p> <p>7. Deze berg is *hoger* dan die heuvel (more high).</p> <p>8. Het weer vandaag is *warmer* dan gisteren (more warm).</p> <p>9. Zijn kamer is *netter* dan de mijne (more tidy).</p> <p>10. Dit probleem is *ingewikkelder* dan het vorige (more complicated).</p>

Exercise 3

<p>1. Mijn huis is *groter* dan jouw huis (larger).</p> <p>2. Zij is *sneller* dan haar broer (faster).</p> <p>3. Deze appel is *zoeter* dan die andere (sweeter).</p> <p>4. Dit boek is *interessanter* dan de film (more interesting).</p> <p>5. Mijn hond is *kleiner* dan jouw kat (smaller).</p> <p>6. Deze taak is *makkelijker* dan de vorige (easier).</p> <p>7. Zijn salaris is *hoger* dan het mijne (higher).</p> <p>8. Haar nieuwe auto is *sneller* dan de oude (faster).</p> <p>9. Dit weer is *beter* dan gisteren (better).</p> <p>10. De bergen zijn *mooier* dan het strand (more beautiful).</p>

Learn a Language 5x Faster with AI

Talkpal is AI-powered language tutor. Master 50+ languages with personalized lessons and cutting-edge technology.