Pick a language and start learning!

Voorzetsels bij bijvoeglijke naamwoorden Opdrachten in de Engelse taal

Voorzetsels bij bijvoeglijke naamwoorden kunnen soms lastig zijn, maar ze zijn essentieel om je Nederlands vloeiender en nauwkeuriger te maken. In deze oefeningen richten we ons op de meest voorkomende voorzetsels die gebruikt worden bij bijvoeglijke naamwoorden. Door deze te beheersen, zul je beter in staat zijn om nuances in je zinnen aan te brengen en je taalgebruik te verfijnen. Bijvoorbeeld, weet je wanneer je 'trots op', 'boos op', 'blij met' of 'geïnteresseerd in' gebruikt? Deze subtiele verschillen kunnen een groot effect hebben op hoe je overkomt in gesprekken en geschriften. De oefeningen op deze pagina zijn ontworpen om je te helpen deze voorzetsels op een natuurlijke en intuïtieve manier te leren. Door middel van praktische voorbeelden en gerichte oefeningen, zul je snel merken dat je comfortabeler wordt in het gebruik van de juiste voorzetsels bij bijvoeglijke naamwoorden.

Exercise 1

1. She is very *good* at playing the piano (tegenovergestelde van slecht). 2. They are *proud* of their daughter's achievements (tegenovergestelde van beschaamd). 3. He is always *interested* in learning new languages (tegenovergestelde van ongeïnteresseerd). 4. She is *afraid* of spiders (tegenovergestelde van moedig). 5. We were *surprised* by the sudden change in weather (synoniem van verbaasd). 6. He is *jealous* of his friend's success (synoniem van afgunstig). 7. They are *happy* with their new home (tegenovergestelde van ongelukkig). 8. She is *famous* for her incredible singing voice (synoniem van bekend). 9. He is *responsible* for managing the project (tegenovergestelde van onverantwoordelijk). 10. They are *busy* with preparing for the festival (tegenovergestelde van vrij).

Exercise 2

1. She is very interested *in* learning new languages (voorzetsel dat een relatie aangeeft). 2. He is always proud *of* his achievements (voorzetsel dat bezit aangeeft). 3. The team is excited *about* the upcoming match (voorzetsel dat anticipatie aangeeft). 4. She felt guilty *about* forgetting his birthday (voorzetsel dat een reden aangeeft). 5. They are tired *of* waiting for the bus (voorzetsel dat een oorzaak aangeeft). 6. He is famous *for* his role in the movie (voorzetsel dat een reden voor bekendheid aangeeft). 7. She is responsible *for* organizing the event (voorzetsel dat verantwoordelijkheid aangeeft). 8. He is afraid *of* the dark (voorzetsel dat angst aangeeft). 9. They are worried *about* the exam results (voorzetsel dat bezorgdheid aangeeft). 10. She is good *at* solving puzzles (voorzetsel dat bekwaamheid aangeeft).

Exercise 3

1. She is very good *at* playing the piano (vaardigheid). 2. He is afraid *of* spiders (angst). 3. They are interested *in* learning new languages (interesse). 4. She is proud *of* her achievements (trots). 5. He is responsible *for* the project (verantwoordelijkheid). 6. She is married *to* a famous actor (huwelijk). 7. He is capable *of* solving complex problems (bekwaamheid). 8. She is famous *for* her unique paintings (bekendheid). 9. He is jealous *of* his colleague's success (jaloezie). 10. They are worried *about* the upcoming exam (bezorgdheid).