Voorzetsels met accusatief Opdrachten in de Duitse taal

Voorzetsels met de accusatief zijn een cruciaal onderdeel van de Duitse grammatica en vormen een basis voor het begrijpen en correct gebruiken van de taal. In het Duits zijn er bepaalde voorzetsels die altijd de accusatief vereisen, ongeacht de context waarin ze gebruikt worden. Deze voorzetsels, zoals 'durch', 'für', 'gegen', 'ohne', en 'um', beïnvloeden de naamvallen van de woorden die erop volgen. Het correct toepassen van deze voorzetsels is essentieel voor het vormen van zinnen die grammaticaal juist zijn en om misverstanden te voorkomen. Onze oefeningen zijn ontworpen om je te helpen de regels en het gebruik van deze voorzetsels met de accusatief onder de knie te krijgen. Door middel van diverse oefeningen, variërend van invuloefeningen tot zinsconstructies, kun je je kennis verdiepen en je vaardigheden aanscherpen. Of je nu een beginner bent of je kennis wilt opfrissen, deze oefeningen bieden een uitgebreide en praktische manier om je Duitse grammatica te verbeteren. Veel succes en plezier met het leren!

Exercise 1

<p>1. Ik ga morgen *naar* de bioscoop (voorzetsel voor richting).</p> <p>2. Hij loopt *door* het park naar huis (voorzetsel voor beweging door een ruimte).</p> <p>3. We rijden *tegen* de stroming in (voorzetsel voor tegen iets in).</p> <p>4. De kat sprong *over* de muur (voorzetsel voor beweging over een obstakel).</p> <p>5. Ik stuur een brief *aan* mijn vriend (voorzetsel voor richting of ontvanger).</p> <p>6. Ze liep *langs* de rivier (voorzetsel voor parallelle beweging).</p> <p>7. De hond rent *om* het huis (voorzetsel voor cirkelbeweging).</p> <p>8. We fietsen *tot* de brug (voorzetsel voor eindpunt van een beweging).</p> <p>9. Hij gooide de bal *tegen* de muur (voorzetsel voor botsing).</p> <p>10. Ze zwemmen *door* het meer (voorzetsel voor beweging door water).</p>

Exercise 2

<p>1. Hij loopt *door* het bos (voorzetsel voor beweging).</p> <p>2. Zij schrijft een brief *aan* haar vriend (voorzetsel voor richting).</p> <p>3. We rijden *om* de stad heen (voorzetsel voor beweging).</p> <p>4. De kat springt *over* de muur (voorzetsel voor beweging).</p> <p>5. Hij rent *tegen* de deur aan (voorzetsel voor botsing).</p> <p>6. Ze gooit de bal *tegen* de muur (voorzetsel voor botsing).</p> <p>7. De hond loopt *langs* het pad (voorzetsel voor richting).</p> <p>8. Hij duwt de tafel *tegen* de muur (voorzetsel voor botsing).</p> <p>9. Ze zwemmen *door* het kanaal (voorzetsel voor beweging).</p> <p>10. Hij fietst *langs* de rivier (voorzetsel voor richting).</p>

Exercise 3

<p>1. Hij loopt *door* de stad. (voorzetsel dat 'door' betekent)</p> <p>2. Ze legt het boek *op* de tafel. (voorzetsel dat 'op' betekent)</p> <p>3. Wij rijden *langs* het kanaal. (voorzetsel dat 'langs' betekent)</p> <p>4. De kat springt *over* de muur. (voorzetsel dat 'over' betekent)</p> <p>5. Hij rent *tegen* de deur. (voorzetsel dat 'tegen' betekent)</p> <p>6. Ze zwemmen *door* het meer. (voorzetsel dat 'door' betekent)</p> <p>7. Hij gooit de bal *tegen* de muur. (voorzetsel dat 'tegen' betekent)</p> <p>8. Wij wandelen *om* het park. (voorzetsel dat 'om' betekent)</p> <p>9. Ze springen *over* de sloot. (voorzetsel dat 'over' betekent)</p> <p>10. Hij rijdt *tegen* de paal. (voorzetsel dat 'tegen' betekent)</p>

Learn a Language 5x Faster with AI

Talkpal is AI-powered language tutor. Master 50+ languages with personalized lessons and cutting-edge technology.