Pick a language and start learning!
Bijwoorden van frequentie Opdrachten in de Franse taal
Bijwoorden van frequentie, of adverbia van frequentie, zijn essentiële bouwstenen in de Franse taal die ons helpen de regelmaat of frequentie van een actie te beschrijven. Deze bijwoorden geven aan hoe vaak iets gebeurt en zijn daarom onmisbaar voor een nauwkeurige en levendige communicatie. Of je nu wilt aangeven dat je iets dagelijks doet (quotidiennement) of slechts zelden (rarement), het correct gebruik van deze bijwoorden kan je zinnen aanzienlijk verbeteren.
In deze grammaticaoefeningen richten we ons op het herkennen, begrijpen en toepassen van de bijwoorden van frequentie in verschillende contexten. Door middel van diverse oefeningen zoals invuloefeningen, zinsconstructies en vertalingen, krijg je de kans om je kennis van deze bijwoorden te verdiepen en je taalvaardigheid te versterken. Laten we beginnen met het ontdekken van de nuances van de Franse frequentiebijwoorden en hoe ze je kunnen helpen om vloeiender en preciezer te communiceren.
Exercise 1
<p>1. Zij gaat *altijd* naar haar oma op zondag (elke zondag).</p>
<p>2. Ik eet *soms* pizza voor het avondeten (niet vaak, maar af en toe).</p>
<p>3. Hij vergeet *nooit* zijn sleutels thuis (helemaal niet).</p>
<p>4. We gaan *vaak* naar het strand in de zomer (meer dan soms, maar niet altijd).</p>
<p>5. Jullie komen *zelden* te laat op het werk (bijna nooit).</p>
<p>6. Ik zie mijn vrienden *regelmatig* in het park (niet elke dag, maar meer dan soms).</p>
<p>7. Zij studeert *soms* in de bibliotheek (af en toe).</p>
<p>8. Hij kijkt *nooit* naar horrorfilms (helemaal niet).</p>
<p>9. Wij gaan *altijd* op vakantie in juli (elke juli).</p>
<p>10. Jij komt *vaak* naar de sportschool na het werk (meer dan soms, maar niet altijd).</p>
Exercise 2
<p>1. Ik ga *altijd* naar de sportschool op maandag (100% van de tijd).</p>
<p>2. Zij eet *nooit* vlees, want ze is vegetariër (0% van de tijd).</p>
<p>3. Wij gaan *soms* naar het theater in het weekend (af en toe, niet vaak).</p>
<p>4. Hij is *vaak* te laat voor de les (frequent, maar niet altijd).</p>
<p>5. De trein komt *zelden* op tijd aan (bijna nooit).</p>
<p>6. Jullie eten *meestal* pasta op vrijdag (bijna altijd).</p>
<p>7. De kinderen zijn *soms* stout (af en toe, niet altijd).</p>
<p>8. Ik vergeet *nooit* mijn sleutels thuis (0% van de tijd).</p>
<p>9. Zij gaat *altijd* wandelen na het eten (100% van de tijd).</p>
<p>10. Hij kijkt *zelden* tv in de avond (bijna nooit).</p>
Exercise 3
<p>1. Je *toujours* mange des fruits pour le petit déjeuner (adverb van frequentie).</p>
<p>2. Elle *souvent* fait du sport le matin (adverb van frequentie).</p>
<p>3. Nous *rarement* allons au cinéma (adverb van frequentie).</p>
<p>4. Ils *parfois* jouent au tennis après l'école (adverb van frequentie).</p>
<p>5. Vous *jamais* ne manquez un épisode de cette série (adverb van frequentie).</p>
<p>6. Il *quelquefois* lit des livres en français (adverb van frequentie).</p>
<p>7. Je *souvent* bois du thé au lieu du café (adverb van frequentie).</p>
<p>8. Elle *toujours* porte une écharpe en hiver (adverb van frequentie).</p>
<p>9. Nous *parfois* visitons nos grands-parents le week-end (adverb van frequentie).</p>
<p>10. Ils *rarement* mangent du fast-food (adverb van frequentie).</p>