Pick a language and start learning!
Onvoltooid verleden tijd voor gebruikelijke acties Opdrachten in de Franse taal
De onvoltooid verleden tijd (imparfait) is een essentieel aspect van de Franse taal, vooral wanneer je wilt praten over gewoontes en herhaalde acties uit het verleden. Het imparfait wordt gebruikt om situaties en acties te beschrijven die regelmatig plaatsvonden of die een achtergrond vormen voor andere gebeurtenissen in het verleden. Bijvoorbeeld: "Quand j'étais enfant, je jouais tous les jours dans le parc." (Toen ik een kind was, speelde ik elke dag in het park.) Door het gebruik van de onvoltooid verleden tijd kun je levendige en gedetailleerde verhalen vertellen over je vroegere ervaringen.
In deze sectie vind je verschillende grammatica-oefeningen gericht op het correct gebruiken van de onvoltooid verleden tijd in het Frans. De oefeningen zijn ontworpen om je te helpen dit grammaticale tijdsvorm te herkennen en correct toe te passen in verschillende contexten. Of je nu een beginner bent die net begint met het leren van de Franse taal of een gevorderde spreker die zijn kennis wil opfrissen, deze oefeningen zullen je een solide basis geven in het gebruik van het imparfait voor gebruikelijke acties uit het verleden. Veel succes en plezier met het oefenen!
Exercise 1
<p>1. Elke zondag *ging* ik naar de markt (gebruikelijke actie op zondag).</p>
<p>2. Toen ik jong was, *speelde* ik elke dag buiten met mijn vrienden (dagelijkse activiteit als kind).</p>
<p>3. Op school *leerden* we elke week een nieuw liedje (wekelijkse activiteit op school).</p>
<p>4. Mijn oma *bakte* altijd koekjes op vrijdag (vrijdagse gewoonte van oma).</p>
<p>5. In de zomer *zwommen* we elke middag in het meer (zomerse gewoonte).</p>
<p>6. Elke ochtend *dronk* mijn vader koffie op het terras (ochtendritueel van vader).</p>
<p>7. Voor het eten *keken* we altijd naar het nieuws (avondritueel voor het eten).</p>
<p>8. Tijdens de vakantie *wandelde* ik elke dag door de bergen (dagelijkse activiteit tijdens vakantie).</p>
<p>9. Elke avond *las* mijn moeder een verhaal voor het slapengaan (avondritueel van moeder).</p>
<p>10. Op zaterdag *gingen* we altijd naar het park (gebruikelijke activiteit op zaterdag).</p>
Exercise 2
<p>1. Elke zomer *gingen* we naar het strand (verleden tijd van "gaan").</p>
<p>2. Hij *las* altijd een boek voordat hij ging slapen (verleden tijd van "lezen").</p>
<p>3. Toen ik jong was, *speelde* ik elke dag buiten (verleden tijd van "spelen").</p>
<p>4. Mijn oma *kookte* elke zondag een grote maaltijd voor de familie (verleden tijd van "koken").</p>
<p>5. Tijdens de vakantie *zwommen* we elke ochtend in het zwembad (verleden tijd van "zwemmen").</p>
<p>6. Vroeger *woonde* hij in Parijs (verleden tijd van "wonen").</p>
<p>7. Toen ik een kind was, *at* ik altijd veel snoepjes (verleden tijd van "eten").</p>
<p>8. Mijn vader *werkte* elke dag tot laat in de avond (verleden tijd van "werken").</p>
<p>9. Tijdens de winter *dronken* we warme chocolademelk bij de open haard (verleden tijd van "drinken").</p>
<p>10. Elke ochtend *ontbijtte* ik met mijn ouders (verleden tijd van "ontbijten").</p>
Exercise 3
<p>1. Elke zomer *gingen* we naar het strand (verleden tijd van gaan).</p>
<p>2. Mijn grootvader *vertelde* altijd verhalen voor het slapengaan (verleden tijd van vertellen).</p>
<p>3. Vroeger *speelde* ik elke dag met mijn vrienden in het park (verleden tijd van spelen).</p>
<p>4. Mijn ouders *werkten* in dezelfde fabriek toen ze jonger waren (verleden tijd van werken).</p>
<p>5. Op school *leerden* we elke week een nieuw liedje (verleden tijd van leren).</p>
<p>6. Elke zondag *aten* we bij mijn grootouders (verleden tijd van eten).</p>
<p>7. Toen ik jong was, *las* ik veel boeken (verleden tijd van lezen).</p>
<p>8. Mijn zus en ik *zwommen* vaak in het meer tijdens de zomer (verleden tijd van zwemmen).</p>
<p>9. Mijn vader *maakte* altijd ontbijt op zaterdagochtend (verleden tijd van maken).</p>
<p>10. Elke winter *gingen* we skiën in de bergen (verleden tijd van gaan).</p>