Pick a language and start learning!
Voltooid verleden toekomende tijd Opdrachten in de Franse taal
De voltooid verleden toekomende tijd (le passé antérieur du futur) in de Franse taal is een complexe maar fascinerende tijdsvorm die de voltooiing van een handeling uitdrukt die in de toekomst zal hebben plaatsgevonden vóór een andere toekomstige handeling. Deze tijdsvorm komt zelden voor in het dagelijks taalgebruik, maar is essentieel voor het begrijpen van literatuur, formele teksten en een diepere beheersing van de Franse grammatica. Het is een samensmelting van de toekomstige tijd en de voltooid verleden tijd, en wordt vaak gebruikt in combinatie met de conditionnel passé om hypothetische situaties en toekomstige voorwaardelijke omstandigheden te beschrijven.
Om de voltooid verleden toekomende tijd correct te kunnen vormen en gebruiken, is het belangrijk om een goed begrip te hebben van zowel de futur simple als de passé composé. De grammaticale structuur bestaat uit het hulpwerkwoord 'avoir' of 'être' in de futur simple, gevolgd door het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. Deze constructie vereist een zorgvuldige aandacht voor de juiste vervoegingen en de context waarin de tijdsvorm wordt gebruikt. Door deze oefeningen te maken, verbeter je niet alleen je kennis van deze specifieke tijdsvorm, maar ook je algemene begrip van de Franse grammatica en je vermogen om complexe zinnen te vormen.
Exercise 1
<p>1. Als ik meer tijd had gehad, zou ik *gewerkt* hebben aan mijn project (werkwoord voor arbeid).</p>
<p>2. Ze zei dat ze het boek zou *gelezen* hebben als ze het eerder had gevonden (werkwoord voor lezen).</p>
<p>3. We zouden naar Parijs zijn *gegaan* als we genoeg geld hadden gehad (werkwoord voor beweging).</p>
<p>4. Hij vertelde me dat hij zijn huiswerk zou *gemaakt* hebben als hij niet ziek was geweest (werkwoord voor maken).</p>
<p>5. Als ze op tijd was vertrokken, zou ze de trein hebben *gehaald* (werkwoord voor halen).</p>
<p>6. Hij zou het cadeau hebben *gegeven* als hij het had gekocht (werkwoord voor geven).</p>
<p>7. Als het niet had geregend, zouden ze buiten hebben *gespeeld* (werkwoord voor spelen).</p>
<p>8. Ze zei dat ze het diner zou hebben *gekookt* als ze de ingrediënten had gehad (werkwoord voor koken).</p>
<p>9. Als hij niet druk was geweest, zou hij zijn vrienden hebben *gezien* (werkwoord voor zien).</p>
<p>10. Als ik wist dat je zou komen, zou ik een taart hebben *gebakken* (werkwoord voor bakken).</p>
Exercise 2
<p>1. Als ik dat had geweten, zou ik *gekomen* zijn. (werkwoord voor aankomst)</p>
<p>2. Hij had het project *afgemaakt* als hij meer tijd had gehad. (werkwoord voor voltooien)</p>
<p>3. Zij zouden naar Frankrijk zijn *gegaan* als ze genoeg geld hadden. (werkwoord voor beweging)</p>
<p>4. Als ik meer had gestudeerd, zou ik voor het examen *geslaagd* zijn. (werkwoord voor succesvol zijn)</p>
<p>5. Hij zou het boek hebben *gelezen* als hij het had gevonden. (werkwoord voor lezen)</p>
<p>6. Zij had de taart *gebakken* als ze de ingrediënten had gehad. (werkwoord voor koken)</p>
<p>7. Als hij niet ziek was geweest, zou hij naar het feest zijn *gekomen*. (werkwoord voor aankomst)</p>
<p>8. Zij zouden de presentatie hebben *gegeven* als zij beter voorbereid waren. (werkwoord voor presenteren)</p>
<p>9. Hij had de auto *gerepareerd* als hij de juiste gereedschappen had gehad. (werkwoord voor fixen)</p>
<p>10. Als het niet had geregend, zouden zij zijn *gegaan* wandelen. (werkwoord voor beweging)</p>
Exercise 3
<p>1. Ik had *gewerkt* aan mijn project (werkwoord voor arbeid).</p>
<p>2. Zij had *gegeten* voordat ze vertrok (werkwoord voor voedselinname).</p>
<p>3. Wij hadden *gewonnen* de wedstrijd (werkwoord voor overwinning).</p>
<p>4. Jij had *geslapen* tot laat in de ochtend (werkwoord voor rust).</p>
<p>5. Jullie hadden *gekocht* een nieuw huis (werkwoord voor acquisitie).</p>
<p>6. Hij had *geschreven* een lange brief (werkwoord voor schrijven).</p>
<p>7. Ik had *gelopen* naar het park (werkwoord voor beweging te voet).</p>
<p>8. Zij had *gekeken* naar de film (werkwoord voor visueel waarnemen).</p>
<p>9. Wij hadden *gebakken* een taart (werkwoord voor koken in de oven).</p>
<p>10. Jij had *gespeeld* een spel (werkwoord voor recreatie).</p>