Pick a language and start learning!
Subjunctieve huidige tijd Opdrachten in de Spaanse taal
De subjunctieve huidige tijd in het Spaans is een essentieel onderdeel van de Spaanse grammatica dat vaak verwarrend kan zijn voor studenten. Deze grammaticale vorm wordt gebruikt om onzekerheid, wensen, twijfels, en subjectieve meningen uit te drukken. In tegenstelling tot de indicatieve vorm, die feiten en zekerheden presenteert, richt de subjunctieve vorm zich meer op mogelijkheden en hypothetische situaties. Het begrijpen en correct gebruiken van deze vorm kan uw Spaanse taalvaardigheid aanzienlijk verbeteren en u helpen om genuanceerder en preciezer te communiceren.
Onze grammaticaoefeningen zijn speciaal ontworpen om uw kennis van de subjunctieve huidige tijd te verdiepen en uw zelfvertrouwen bij het gebruik ervan te vergroten. U vindt hier verschillende oefeningen die zich richten op werkwoordvervoegingen, zinsconstructies en contextuele toepassingen. Door regelmatig te oefenen, zult u merken dat u steeds beter in staat bent om deze complexe vorm in alledaagse gesprekken en geschreven teksten te integreren. Laten we beginnen met de eerste oefening en uw beheersing van de Spaanse subjunctieve huidige tijd naar een hoger niveau tillen!
Exercise 1
<p>1. Es posible que Juan *vaya* a la fiesta (werkwoord voor gaan).</p>
<p>2. Espero que tú *estudies* para el examen (werkwoord voor leren).</p>
<p>3. Dudo que ellos *puedan* terminar el proyecto a tiempo (werkwoord voor kunnen).</p>
<p>4. Quiero que tú *me llames* mañana (werkwoord voor bellen).</p>
<p>5. Es importante que nosotros *comamos* bien (werkwoord voor eten).</p>
<p>6. No creo que María *sepa* la verdad (werkwoord voor weten).</p>
<p>7. Ojalá que *llueva* mañana (werkwoord voor regenen).</p>
<p>8. Es necesario que tú *hagas* la tarea (werkwoord voor doen).</p>
<p>9. Me alegro de que ustedes *vengan* a la reunión (werkwoord voor komen).</p>
<p>10. Es probable que él *tenga* razón (werkwoord voor hebben).</p>
Exercise 2
<p>1. Espero que tú *vengas* a la fiesta. (werkwoord voor komen)</p>
<p>2. Es necesario que él *estudie* para el examen. (werkwoord voor studeren)</p>
<p>3. Ojalá que nosotros *podamos* viajar este verano. (werkwoord voor kunnen)</p>
<p>4. Dudo que ella *quiera* participar en el proyecto. (werkwoord voor willen)</p>
<p>5. Mi madre insiste en que yo *limpie* mi cuarto. (werkwoord voor schoonmaken)</p>
<p>6. Es importante que ellos *sepan* la verdad. (werkwoord voor weten)</p>
<p>7. Prefiero que tú *hables* con el jefe. (werkwoord voor spreken)</p>
<p>8. Necesito que ustedes *terminen* el trabajo hoy. (werkwoord voor beëindigen)</p>
<p>9. Es posible que Juan *llegue* tarde. (werkwoord voor aankomen)</p>
<p>10. Tememos que el perro *se escape* del jardín. (werkwoord voor ontsnappen)</p>
Exercise 3
<p>1. Es necesario que tú *comas* más verduras (Eten).</p>
<p>2. Espero que ellos *lleguen* a tiempo para la reunión (Aankomen).</p>
<p>3. Mi profesor quiere que nosotros *estudiemos* más para el examen (Studeren).</p>
<p>4. Ojalá que ella *pueda* venir a la fiesta mañana (Kunnen).</p>
<p>5. Es importante que Juan *haga* su tarea antes de salir (Doen).</p>
<p>6. Dudo que ellos *vayan* a la playa este fin de semana (Gaan).</p>
<p>7. Quiero que tú *escribas* una carta a tu abuela (Schrijven).</p>
<p>8. Es posible que nosotros *tengamos* un día libre la próxima semana (Hebben).</p>
<p>9. No creo que ustedes *sepan* la respuesta correcta (Weten).</p>
<p>10. Me alegra que tú *vengas* a mi cumpleaños (Komen).</p>




