Vervoegen van regelmatige werkwoorden op -AR in de tegenwoordige tijd Opdrachten in de Portugese taal

Bij het leren van Portugees is het essentieel om een goed begrip te hebben van de vervoeging van regelmatige werkwoorden op -AR in de tegenwoordige tijd. Deze werkwoorden vormen een van de grootste groepen in de Portugese taal, en het correct vervoegen ervan is cruciaal voor zowel het spreken als het schrijven. Door de basisregels en patronen te begrijpen, kun je gemakkelijk nieuwe werkwoorden aan je vocabulaire toevoegen en je communicatievaardigheden verbeteren. In deze grammatica-oefeningen zullen we ons richten op de vervoegingen van werkwoorden zoals "falar" (spreken), "estudar" (studeren), en "trabalhar" (werken). Je krijgt verschillende zinnen en contexten aangeboden waarin je deze werkwoorden moet vervoegen en toepassen. Met deze oefeningen kun je je kennis testen en versterken, zodat je zelfverzekerder en vloeiender Portugees kunt spreken en schrijven. Veel succes en plezier met het oefenen!

Exercise 1

<p>1. Maria *fala* met haar vriendinnen in het park (om te spreken).</p> <p>2. João *estuda* elke dag voor zijn examens (om te studeren).</p> <p>3. Wij *dançamos* elke vrijdagavond in de club (om te dansen).</p> <p>4. Jullie *trabalham* hard aan het nieuwe project (om te werken).</p> <p>5. Hij *viaja* elk jaar naar Brazilië (om te reizen).</p> <p>6. Zij *canta* in het koor op zondag (om te zingen).</p> <p>7. Ik *nado* elke ochtend in het zwembad (om te zwemmen).</p> <p>8. Wij *cozinhamos* samen een heerlijke maaltijd (om te koken).</p> <p>9. Jij *jogas* elke zaterdag voetbal met vrienden (om te spelen).</p> <p>10. Zij *passeia* met de hond in het park (om te wandelen).</p>

Exercise 2

<p>1. Eu *falo* português (praat).</p> <p>2. Ela *dança* muito bem (beweegt op muziek).</p> <p>3. Nós *estudamos* todos os dias (leren).</p> <p>4. Eles *trabalham* no escritório (doen werk).</p> <p>5. Você *canta* lindamente (zingt).</p> <p>6. O sol *brilha* forte hoje (schijnt).</p> <p>7. Os meninos *jogam* futebol no parque (spelen).</p> <p>8. Eu *mando* um e-mail para meu amigo (stuur).</p> <p>9. Ela *cozinha* o jantar para a família (maakt eten).</p> <p>10. Nós *viajamos* para o Brasil no verão (gaan op reis).</p>

Exercise 3

<p>1. Eu *falo* português todos os dias. (spreken)</p> <p>2. Nós *cantamos* uma canção bonita na festa. (zingen)</p> <p>3. Eles *dançam* muito bem na discoteca. (dansen)</p> <p>4. Você *trabalha* no escritório de segunda a sexta. (werken)</p> <p>5. Ela *estuda* para a prova de matemática. (studeren)</p> <p>6. Nós *jogamos* futebol no parque aos domingos. (spelen)</p> <p>7. Ele *cozinha* o jantar todas as noites. (koken)</p> <p>8. Elas *brincam* no parquinho depois da escola. (spelen)</p> <p>9. Eu *viajo* para o Brasil nas férias. (reizen)</p> <p>10. Vocês *ajudam* os pais com as tarefas de casa. (helpen)</p>

Learn a Language 5x Faster with AI

Talkpal is AI-powered language tutor. Master 50+ languages with personalized lessons and cutting-edge technology.