In de moderne, verbonden wereld is het essentieel om effectief te kunnen communiceren via telefoon en internet. Of je nu een gesprek voert met een collega, een klantenservice belt, of een e-mail verstuurt, het gebruik van de juiste zinnen kan je communicatie aanzienlijk verbeteren. Hieronder volgt een lijst met nuttige Nederlandse communicatiezinnen en vocabulaire voor zowel telefoneren als internetgebruik.
Opnemen – Deze term wordt gebruikt wanneer je een telefoon beantwoordt.
Kan ik opnemen? Ik verwacht een belangrijk gesprek.
Verbinding verbreken – Dit gebeurt wanneer een telefoongesprek wordt beëindigd.
De verbinding werd plotseling verbroken tijdens ons gesprek.
Doorverbinden – Iemand doorverbinden betekent dat je het telefoongesprek naar een andere persoon of afdeling overzet.
Een moment geduld, ik verbind u door met de juiste afdeling.
Voicemail – Een systeem dat automatisch berichten opneemt wanneer niemand de telefoon kan beantwoorden.
Ik kan niet opnemen, spreek alstublieft iets in na de piep.
Bevestigen – Iets bevestigen in communicatie betekent dat je verifieert of iets correct is.
Kan je de datum en tijd van onze afspraak bevestigen?
In de wacht zetten – Dit betekent dat de beller tijdelijk moet wachten.
Kunt u een ogenblik geduld hebben? Ik zet u even in de wacht.
Terugbellen – Dit houdt in dat je iemand op een later tijdstip terugbelt.
Ik ben momenteel bezig, kan ik u later terugbellen?
E-mailbijlage – Een bestand dat aan een e-mail wordt toegevoegd.
Ik heb de documenten als e-mailbijlage verzonden.
Onderwerp – Het onderwerp van een e-mail, wat aangeeft waar de e-mail over gaat.
Vergeet niet een duidelijk onderwerp te vermelden in uw e-mail.
CC en BCC – Kopie en blinde kopie in e-mailtermen, waarbij anderen de e-mail ook ontvangen.
Ik zal deze e-mail naar jou en het team sturen, jij staat in de CC.
Internetprovider – Het bedrijf dat je toegang geeft tot het internet.
Mijn internetprovider heeft vandaag technische problemen, dus mijn verbinding is traag.
Router – Een apparaat dat gegevens van het internet naar je computer stuurt.
Ik denk dat we de router moeten resetten, het internet is erg langzaam.
Wi-Fi – Een technologie die het mogelijk maakt om draadloos met het internet te verbinden.
Het Wi-Fi-wachtwoord staat op de achterkant van de router.
Bandbreedte – De hoeveelheid gegevens die tegelijkertijd over een internetverbinding kan worden verzonden.
Onze bandbreedte is niet hoog genoeg om deze grote bestanden snel te downloaden.
Firewall – Een beveiligingssysteem dat ongeautoriseerde toegang tot of van een privé-netwerk voorkomt.
Zorg ervoor dat de firewall altijd ingeschakeld is om je netwerk te beschermen.
Phishing – Een vorm van internetfraude waarbij iemand probeert gevoelige informatie te verkrijgen.
Pas op voor phishing e-mails die om je persoonlijke gegevens vragen.
Browser – Een softwareprogramma waarmee je websites op het internet kunt bekijken.
Gebruik je Chrome of Firefox als je standaard browser?
Door deze termen en zinnen te beheersen, kun je jouw vaardigheden in telefoneren en internetcommunicatie in het Nederlands verbeteren. Het is niet alleen nuttig voor persoonlijke communicatie, maar ook essentieel in een professionele omgeving.




