Pick a language and start learning!
Aanvoegende wijs Opdrachten in de Spaanse taal
De aanvoegende wijs, of subjuntivo, is een van de meest fascinerende en tegelijkertijd uitdagende aspecten van de Spaanse grammatica. Deze werkwoordsvorm wordt gebruikt om onzekerheid, wensen, emoties, vermoedens of subjectieve beoordelingen uit te drukken. Het is een essentieel onderdeel van de Spaanse taal dat vaak voorkomt in zowel geschreven als gesproken communicatie. In het Nederlands hebben we niet een exacte tegenhanger van deze vorm, wat het leren ervan des te interessanter maakt. Begrijpen en correct gebruiken van de aanvoegende wijs helpt je om genuanceerder en preciezer te communiceren in het Spaans.
Onze grammatica-oefeningen zijn ontworpen om je te helpen deze bijzondere werkwoordsvorm onder de knie te krijgen. We bieden een breed scala aan oefeningen die je stapsgewijs begeleiden door de regels en uitzonderingen. Of je nu een beginner bent die de basisprincipes wil leren of een gevorderde spreker die zijn kennis wil verfijnen, deze oefeningen zijn geschikt voor elk niveau. Door regelmatig te oefenen, zul je merken dat je vertrouwen groeit en dat je steeds beter in staat bent om de aanvoegende wijs op de juiste manier in je Spaanse gesprekken en teksten te gebruiken.
Exercise 1
<p>1. Es importante que tú *estudies* para el examen (werkwoord voor leren).</p>
<p>2. Ojalá que ellos *lleguen* a tiempo para la reunión (werkwoord voor aankomen).</p>
<p>3. Te sugiero que *vayas* al médico si te sientes mal (werkwoord voor gaan).</p>
<p>4. Espero que ella *pueda* asistir a la fiesta mañana (werkwoord voor kunnen).</p>
<p>5. Es necesario que nosotros *comamos* más verduras (werkwoord voor eten).</p>
<p>6. Quiero que tú *hagas* la tarea antes de salir (werkwoord voor doen/maken).</p>
<p>7. Es posible que él *tenga* que trabajar el sábado (werkwoord voor hebben).</p>
<p>8. Dudo que ellos *sepan* la verdad sobre el incidente (werkwoord voor weten).</p>
<p>9. Prefiero que tú *vuelvas* temprano a casa (werkwoord voor terugkeren).</p>
<p>10. Es probable que ella *venga* a la reunión de esta tarde (werkwoord voor komen).</p>
Exercise 2
<p>1. Es importante que tú *vayas* al médico (werkwoord voor 'gaan').</p>
<p>2. Espero que él *llegue* a tiempo (werkwoord voor 'aankomen').</p>
<p>3. Ojalá que nosotros *tengamos* suerte en el examen (werkwoord voor 'hebben').</p>
<p>4. Quiero que ella *sepa* la verdad (werkwoord voor 'weten').</p>
<p>5. Es posible que ellos no *puedan* asistir a la reunión (werkwoord voor 'kunnen').</p>
<p>6. Dudo que ustedes *entiendan* el problema (werkwoord voor 'begrijpen').</p>
<p>7. Me alegra que tú *hables* español (werkwoord voor 'spreken').</p>
<p>8. Prefiero que nosotros *comamos* en casa (werkwoord voor 'eten').</p>
<p>9. No creo que él *viva* en esta ciudad (werkwoord voor 'wonen').</p>
<p>10. Es necesario que tú *estudies* más para el examen (werkwoord voor 'studeren').</p>
Exercise 3
<p>1. Espero que tú *vayas* a la fiesta (verb for movement).</p>
<p>2. Es posible que ellos *coman* en ese restaurante (verb for eating).</p>
<p>3. Ojalá que ella *tenga* éxito en su examen (verb for possession).</p>
<p>4. Dudo que nosotros *podamos* terminar el proyecto a tiempo (verb for ability).</p>
<p>5. No creo que él *sepa* la respuesta correcta (verb for knowledge).</p>
<p>6. Es probable que yo *haga* ejercicio mañana (verb for doing).</p>
<p>7. Tal vez *llueva* esta tarde (verb for weather).</p>
<p>8. No pienso que ella *quiera* ir al cine (verb for desire).</p>
<p>9. Espero que ustedes *vengan* a la reunión (verb for coming).</p>
<p>10. Es importante que nosotros *hablemos* sobre el problema (verb for speaking).</p>