Pick a language and start learning!
Comparatieven met “mais” en “menos” Opdrachten in de Portugese taal
In deze sectie richten we ons op het gebruik van vergelijkingen met "mais" en "menos" in de Portugese taal. Deze woorden worden gebruikt om verschillen in mate, hoeveelheid of intensiteit aan te geven. Of je nu wilt zeggen dat iets groter, kleiner, beter of slechter is, het correct toepassen van "mais" en "menos" is essentieel voor een precieze communicatie in het Portugees. In de komende oefeningen zullen we je begeleiden door de regels en uitzonderingen, zodat je deze vergelijkingen vloeiend en zonder aarzeling kunt gebruiken.
Het begrijpen en toepassen van comparatieven is een belangrijke stap in het beheersen van een nieuwe taal, en Portugees is daarop geen uitzondering. Door het oefenen met zinnen en scenario's die je in het dagelijks leven zou kunnen tegenkomen, helpt deze sectie je om je vaardigheden aan te scherpen en je vertrouwen te vergroten. Of je nu een beginner bent die net begint met het leren van Portugees, of een gevorderde leerling die zijn kennis wil verdiepen, deze oefeningen zijn ontworpen om je taalvaardigheid naar een hoger niveau te tillen. Veel succes en plezier met oefenen!
Exercise 1
<p>1. João é *mais* alto do que Pedro (comparatief voor superioriteit).</p>
<p>2. Este livro é *menos* interessante do que aquele (comparatief voor inferioriteit).</p>
<p>3. Marta é *mais* rápida que Luísa (comparatief voor superioriteit).</p>
<p>4. A minha casa é *menos* cara do que a tua (comparatief voor inferioriteit).</p>
<p>5. Este filme é *mais* emocionante do que o anterior (comparatief voor superioriteit).</p>
<p>6. A comida deste restaurante é *menos* saborosa do que a do outro (comparatief voor inferioriteit).</p>
<p>7. O clima aqui é *mais* agradável do que lá (comparatief voor superioriteit).</p>
<p>8. O trânsito em São Paulo é *menos* tranquilo do que no interior (comparatief voor inferioriteit).</p>
<p>9. Esta tarefa é *mais* difícil do que parecia (comparatief voor superioriteit).</p>
<p>10. O novo professor é *menos* rigoroso do que o antigo (comparatief voor inferioriteit).</p>
Exercise 2
<p>1. Ela é *mais* alta do que sua irmã (vergelijking van hoogte).</p>
<p>2. Este carro é *menos* caro do que aquele (vergelijking van prijs).</p>
<p>3. João é *mais* rápido que Pedro na corrida (vergelijking van snelheid).</p>
<p>4. Este livro é *menos* interessante do que o outro (vergelijking van interesse).</p>
<p>5. Maria é *mais* inteligente do que seu colega (vergelijking van intelligentie).</p>
<p>6. A pizza está *menos* quente do que o macarrão (vergelijking van temperatuur).</p>
<p>7. O filme de ontem foi *mais* emocionante do que o de hoje (vergelijking van emotie).</p>
<p>8. Ela é *menos* preguiçosa do que seu irmão (vergelijking van luiheid).</p>
<p>9. Este exercício é *mais* difícil do que o anterior (vergelijking van moeilijkheid).</p>
<p>10. A cidade de São Paulo é *menos* tranquila do que a cidade do interior (vergelijking van rust).</p>
Exercise 3
<p>1. O João é *mais* alto que o Pedro. (Vergelijking van lengte)</p>
<p>2. Este livro é *menos* interessante que aquele. (Vergelijking van interesse)</p>
<p>3. A Ana é *mais* inteligente que o Carlos. (Vergelijking van intelligentie)</p>
<p>4. O filme foi *menos* emocionante do que esperávamos. (Vergelijking van opwinding)</p>
<p>5. A comida aqui é *mais* cara que no restaurante ao lado. (Vergelijking van prijs)</p>
<p>6. O clima em Portugal é *menos* frio que na Rússia. (Vergelijking van temperatuur)</p>
<p>7. Ele está *mais* ocupado do que eu. (Vergelijking van bezigheid)</p>
<p>8. Esta estrada é *menos* perigosa que a outra. (Vergelijking van gevaar)</p>
<p>9. O cachorro é *mais* amigável que o gato. (Vergelijking van vriendelijkheid)</p>
<p>10. O exame de matemática foi *menos* difícil que o de física. (Vergelijking van moeilijkheid)</p>