Pick a language and start learning!
De toekomende tijd van regelmatige werkwoorden Opdrachten in de Portugese taal
De toekomende tijd, oftewel de toekomstige tijd, is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse grammatica. Het wordt gebruikt om acties of gebeurtenissen te beschrijven die in de toekomst zullen plaatsvinden. In het Nederlands vormen we de toekomende tijd door het werkwoord 'zullen' te combineren met het infinitief van het hoofdwerkwoord. Bijvoorbeeld, "ik zal werken" of "zij zullen spelen". Het is essentieel om de regels en uitzonderingen van deze tijd te begrijpen om effectieve en duidelijke communicatie te waarborgen.
In deze sectie richten we ons specifiek op de toekomende tijd van regelmatige werkwoorden. Regelmatige werkwoorden volgen een consistent patroon, waardoor ze eenvoudiger te leren zijn dan onregelmatige werkwoorden. Door verschillende oefeningen te maken, krijg je de kans om je vaardigheden te verbeteren en te verfijnen. Deze oefeningen zijn ontworpen om je te helpen met het correct vervoegen van werkwoorden en het vormen van volledige zinnen in de toekomende tijd. Of je nu een beginner bent of je kennis wilt opfrissen, deze grammatica-oefeningen zullen je helpen om het gebruik van de toekomende tijd in het Nederlands te beheersen.
Exercise 1
<p>1. Amanhã eu *vou* ao cinema (werkwoord voor gaan).</p>
<p>2. Nós *vamos* viajar para a praia no próximo verão (werkwoord voor gaan).</p>
<p>3. Ela *estudará* para o exame amanhã (werkwoord voor studeren).</p>
<p>4. Eles *comprarão* uma casa nova no próximo ano (werkwoord voor kopen).</p>
<p>5. Eu *trabalharei* no projeto durante o fim de semana (werkwoord voor werken).</p>
<p>6. Vocês *assistirão* ao jogo de futebol no domingo (werkwoord voor kijken).</p>
<p>7. Ele *cozinhará* o jantar esta noite (werkwoord voor koken).</p>
<p>8. Nós *caminharemos* no parque amanhã de manhã (werkwoord voor wandelen).</p>
<p>9. Ela *lerá* um livro novo no próximo mês (werkwoord voor lezen).</p>
<p>10. Eu *escreverei* uma carta para meus avós (werkwoord voor schrijven).</p>
Exercise 2
<p>1. Morgen zullen we *leren* hoe je een taart bakt (werkwoord voor leren).</p>
<p>2. Volgende week zal hij *werken* aan zijn nieuwe project (werkwoord voor werken).</p>
<p>3. Zij zal binnenkort *beginnen* met haar nieuwe baan (werkwoord voor beginnen).</p>
<p>4. We zullen samen *spelen* in het park dit weekend (werkwoord voor spelen).</p>
<p>5. Hij zal later *eten* met zijn familie (werkwoord voor eten).</p>
<p>6. Ik zal je morgen *bellen* om de plannen te bespreken (werkwoord voor bellen).</p>
<p>7. We zullen volgende maand *reizen* naar Portugal (werkwoord voor reizen).</p>
<p>8. Zij zal vanavond *koken* voor haar vrienden (werkwoord voor koken).</p>
<p>9. Hij zal volgende week *studeren* voor zijn examen (werkwoord voor studeren).</p>
<p>10. Wij zullen binnenkort *verhuizen* naar een nieuw huis (werkwoord voor verhuizen).</p>
Exercise 3
<p>1. Amanhã *comerei* uma maçã (eten).</p>
<p>2. No próximo ano, nós *viajaremos* para o Brasil (reizen).</p>
<p>3. Ele *trabalhará* em um novo projeto na próxima semana (werken).</p>
<p>4. Vocês *estudarão* para o exame amanhã (studeren).</p>
<p>5. Ela *correrá* no parque amanhã de manhã (rennen).</p>
<p>6. Eu *aprenderei* a tocar violão no próximo mês (leren).</p>
<p>7. Eles *jogarão* futebol no sábado (spelen).</p>
<p>8. Nós *cozinharemos* uma refeição especial na próxima sexta-feira (koken).</p>
<p>9. Você *escreverá* uma carta para sua avó? (schrijven).</p>
<p>10. Eles *assistirão* a um filme na sexta-feira à noite (kijken).</p>