Pick a language and start learning!
Kleur bijvoeglijke naamwoorden en hun variaties Opdrachten in de Portugese taal
Kleur bijvoeglijke naamwoorden en hun variaties spelen een cruciale rol in de Portugese taal, omdat ze de mogelijkheid bieden om nuances en details in beschrijvingen te benadrukken. Bijvoeglijke naamwoorden zoals "rood", "blauw" en "groen" voegen niet alleen visuele rijkdom toe, maar moeten ook correct worden aangepast aan het geslacht en getal van de zelfstandige naamwoorden die ze beschrijven. Dit betekent dat het belangrijk is om te weten hoe deze bijvoeglijke naamwoorden veranderen in verschillende contexten om grammaticaal correcte en vloeiende zinnen te vormen.
In de Portugese taal hebben kleur bijvoeglijke naamwoorden specifieke regels voor hun variaties, afhankelijk van of ze worden gebruikt met mannelijke of vrouwelijke, enkelvoudige of meervoudige zelfstandige naamwoorden. Bijvoorbeeld, het bijvoeglijk naamwoord voor "rood" verandert van "vermelho" naar "vermelha" wanneer het een vrouwelijk zelfstandig naamwoord beschrijft, en van "vermelho" naar "vermelhos" of "vermelhas" wanneer het meervoud wordt. Het beheersen van deze grammaticale variaties is essentieel voor het correct en effectief communiceren in het Portugees. Deze oefeningen zullen je helpen om vertrouwd te raken met deze regels en je vaardigheid in het gebruik van kleur bijvoeglijke naamwoorden te verbeteren.
Exercise 1
<p>1. A menina usava um vestido *vermelho* (kleur van een aardbei).</p>
<p>2. As folhas das árvores ficam *amarelas* no outono (kleur van een banaan).</p>
<p>3. O céu está *azul* hoje (kleur van de lucht op een zonnige dag).</p>
<p>4. Eu comprei um carro *preto* (kleur van de nacht).</p>
<p>5. Gosto de paredes pintadas de *branco* (kleur van sneeuw).</p>
<p>6. Os sapatos dela são *verdes* (kleur van gras).</p>
<p>7. O gato tem olhos *castanhos* (kleur van chocolade).</p>
<p>8. A maçã que ela comeu era *vermelha* (kleur van een aardbei).</p>
<p>9. O mar estava *azul* durante as férias (kleur van de lucht op een zonnige dag).</p>
<p>10. A bandeira é *verde* e *amarela* (kleur van gras en een banaan).</p>
Exercise 2
<p>1. Ela comprou uma blusa *vermelha* (kleur van een appel).</p>
<p>2. O céu está muito *azul* hoje (kleur van de lucht op een zonnige dag).</p>
<p>3. O gato do meu vizinho é *preto* (kleur van een donkere nacht).</p>
<p>4. As folhas no outono ficam *amarelas* (kleur van de zonnebloem).</p>
<p>5. A parede do meu quarto é *verde* (kleur van gras).</p>
<p>6. Eu tenho um carro *branco* (kleur van sneeuw).</p>
<p>7. O cabelo dela é *castanho* (kleur van chocola).</p>
<p>8. Eles compraram um sofá *cinza* (kleur van een wolk op een regenachtige dag).</p>
<p>9. O vestido da noiva era *branco* (kleur van trouwjurk).</p>
<p>10. O mar visto da praia é *azul* (kleur van de oceaan).</p>
Exercise 3
<p>1. A casa dela é muito *bonita* (bijvoeglijk naamwoord voor 'mooie' in vrouwelijke vorm).</p>
<p>2. Os carros são *vermelhos* (bijvoeglijk naamwoord voor 'rood' in mannelijke meervoudsvorm).</p>
<p>3. A maçã está *verde* (bijvoeglijk naamwoord voor 'groen' in vrouwelijke vorm).</p>
<p>4. As flores são *amarelas* (bijvoeglijk naamwoord voor 'geel' in vrouwelijke meervoudsvorm).</p>
<p>5. O gato é *preto* (bijvoeglijk naamwoord voor 'zwart' in mannelijke vorm).</p>
<p>6. As janelas são *azuis* (bijvoeglijk naamwoord voor 'blauw' in vrouwelijke meervoudsvorm).</p>
<p>7. O céu está *cinza* (bijvoeglijk naamwoord voor 'grijs' in mannelijke vorm).</p>
<p>8. Os livros são *brancos* (bijvoeglijk naamwoord voor 'wit' in mannelijke meervoudsvorm).</p>
<p>9. A blusa dela é *rosa* (bijvoeglijk naamwoord voor 'roze' in vrouwelijke vorm).</p>
<p>10. Os olhos dela são *castanhos* (bijvoeglijk naamwoord voor 'bruin' in mannelijke meervoudsvorm).</p>




