Pick a language and start learning!
Lidwoorden in datieve naamval Opdrachten in de Duitse taal
Lidwoorden in de datieve naamval vormen een essentieel onderdeel van de Duitse grammatica. De datieve naamval wordt gebruikt om de indirecte objecten in een zin aan te geven, oftewel de ontvangers van de actie. In het Duits veranderen de lidwoorden afhankelijk van de naamval, het geslacht en het meervoud van het zelfstandig naamwoord. Het is cruciaal om deze veranderingen te begrijpen en correct toe te passen om zinnen grammaticaal juist te maken. Deze oefeningen zijn ontworpen om je te helpen de regels en patronen van de datieve naamval te herkennen en te beheersen.
In deze sectie vind je een reeks oefeningen die specifiek gericht zijn op het gebruik van lidwoorden in de datieve naamval. Of je nu een beginner bent die de basisprincipes wil leren, of een gevorderde leerling die zijn kennis wil verfijnen, deze oefeningen bieden de nodige praktijk om je vertrouwen en vaardigheid in het gebruik van de datieve naamval te vergroten. De oefeningen variëren van het invullen van ontbrekende lidwoorden tot het corrigeren van zinnen en bieden een breed scala aan contexten om je begrip te testen. Laten we aan de slag gaan en je Duitse grammatica naar een hoger niveau tillen!
Exercise 1
<p>1. Hij geeft een cadeau aan *de* leraar. (mannelijk)</p>
<p>2. We hebben een afspraak met *de* dokter. (mannelijk)</p>
<p>3. Ze belt met *de* vriendin. (vrouwelijk)</p>
<p>4. Het boek ligt op *het* bureau. (onzijdig)</p>
<p>5. Ik stuur een brief naar *de* bibliotheek. (vrouwelijk)</p>
<p>6. We praten over *de* film. (mannelijk)</p>
<p>7. Hij woont in *het* dorp. (onzijdig)</p>
<p>8. Ze lunchen bij *het* restaurant. (onzijdig)</p>
<p>9. De kat slaapt naast *de* kachel. (vrouwelijk)</p>
<p>10. Ze gaat naar *de* supermarkt. (mannelijk)</p>
Exercise 2
<p>1. Ik geef een cadeau aan *de* vriendin (vrouwelijk, enkelvoud).</p>
<p>2. Hij bedankt *den* leraar voor de hulp (mannelijk, enkelvoud).</p>
<p>3. Ze heeft bloemen voor *das* kind gekocht (onzijdig, enkelvoud).</p>
<p>4. We gaan naar *den* dokter voor een check-up (mannelijk, enkelvoud).</p>
<p>5. Hij schrijft een brief aan *die* universiteit (vrouwelijk, enkelvoud).</p>
<p>6. Ze luisteren naar *den* spreker tijdens de conferentie (mannelijk, enkelvoud).</p>
<p>7. Ik geef een boek aan *das* meisje (onzijdig, enkelvoud).</p>
<p>8. Ze stuurde een e-mail naar *die* klant (vrouwelijk, enkelvoud).</p>
<p>9. We hebben een vergadering met *den* directeur (mannelijk, enkelvoud).</p>
<p>10. Hij vertelde een verhaal aan *die* oma (vrouwelijk, enkelvoud).</p>
Exercise 3
<p>1. Ich gehe mit *dem* Hund spazieren. (mannelijk)</p>
<p>2. Er hilft *der* Frau beim Einkaufen. (vrouwelijk)</p>
<p>3. Sie gibt *dem* Kind ein Geschenk. (onzijdig)</p>
<p>4. Wir wohnen bei *den* Eltern. (meervoud)</p>
<p>5. Der Lehrer spricht mit *dem* Schüler. (mannelijk)</p>
<p>6. Ich telefoniere oft mit *der* Freundin. (vrouwelijk)</p>
<p>7. Sie schreibt einen Brief an *das* Amt. (onzijdig)</p>
<p>8. Er erzählt eine Geschichte von *den* Reisen. (meervoud)</p>
<p>9. Das Buch gehört *dem* Mann. (mannelijk)</p>
<p>10. Sie spielt mit *der* Katze. (vrouwelijk)</p>




