Pick a language and start learning!
Lidwoorden in genitieve naamval Opdrachten in de Duitse taal
De genitieve naamval in de Duitse taal is een van de meer uitdagende aspecten van de grammatica, vooral wanneer het aankomt op het correct gebruiken van lidwoorden. De genitief, die in het Nederlands de tweede naamval wordt genoemd, geeft voornamelijk bezit of een relatie aan tussen twee zelfstandige naamwoorden. Het is essentieel om de regels en de uitzonderingen van deze naamval te begrijpen om zinnen correct te kunnen vormen en de juiste betekenis over te brengen.
Bij het leren van de genitieve naamval moet men aandacht besteden aan de veranderingen die lidwoorden ondergaan. Zowel bepaalde als onbepaalde lidwoorden veranderen in de genitief, afhankelijk van het geslacht en het aantal van het zelfstandig naamwoord dat ze begeleiden. Deze veranderingen kunnen complex lijken, maar met gerichte oefeningen en een goed begrip van de basisprincipes kun je snel vertrouwd raken met deze grammaticale structuur. Op deze pagina vind je tal van oefeningen die je helpen om de genitieve naamval en de bijbehorende lidwoorden onder de knie te krijgen, zodat je met vertrouwen de Duitse taal kunt gebruiken.
Exercise 1
<p>1. De hond *van* de buren heeft een nieuwe halsband gekregen. (lidwoord in genitieve naamval voor 'de buren')</p>
<p>2. De kleur *van* het boek is blauw. (lidwoord in genitieve naamval voor 'het boek')</p>
<p>3. Hij is een vriend *van* mijn vader. (lidwoord in genitieve naamval voor 'mijn vader')</p>
<p>4. De geur *van* de bloemen is heerlijk. (lidwoord in genitieve naamval voor 'de bloemen')</p>
<p>5. De ouders *van* het meisje zijn op vakantie. (lidwoord in genitieve naamval voor 'het meisje')</p>
<p>6. De smaak *van* de wijn is uitstekend. (lidwoord in genitieve naamval voor 'de wijn')</p>
<p>7. De directeur *van* de school heeft een toespraak gehouden. (lidwoord in genitieve naamval voor 'de school')</p>
<p>8. Het huis *van* mijn opa is heel oud. (lidwoord in genitieve naamval voor 'mijn opa')</p>
<p>9. Het geluid *van* de muziek komt van buiten. (lidwoord in genitieve naamval voor 'de muziek')</p>
<p>10. De eigenaar *van* de winkel is mijn buurman. (lidwoord in genitieve naamval voor 'de winkel')</p>
Exercise 2
<p>1. Das Auto *des* Mannes ist sehr schnell (Lidwoord voor mannelijk bezittelijk).</p>
<p>2. Die Farbe *des* Himmels ist blau (Lidwoord voor onzijdig bezittelijk).</p>
<p>3. Das Buch *der* Frau liegt auf dem Tisch (Lidwoord voor vrouwelijk bezittelijk).</p>
<p>4. Der Name *des* Hundes ist Bello (Lidwoord voor mannelijk bezittelijk).</p>
<p>5. Die Tür *des* Hauses ist geschlossen (Lidwoord voor onzijdig bezittelijk).</p>
<p>6. Die Meinung *des* Lehrers ist sehr wichtig (Lidwoord voor mannelijk bezittelijk).</p>
<p>7. Das Kleid *der* Freundin ist rot (Lidwoord voor vrouwelijk bezittelijk).</p>
<p>8. Die Farbe *des* Autos ist schwarz (Lidwoord voor onzijdig bezittelijk).</p>
<p>9. Das Zimmer *der* Kinder ist groß (Lidwoord voor meervoud bezittelijk).</p>
<p>10. Die Aufgaben *des* Schülers sind schwer (Lidwoord voor mannelijk bezittelijk).</p>
Exercise 3
<p>1. De auto *van de* leraar is heel duur. (bezittelijk van de leraar)</p>
<p>2. Het huis *van de* buren is groot en modern. (bezittelijk van de buren)</p>
<p>3. De moeder *van het* meisje werkt in een ziekenhuis. (bezittelijk van het meisje)</p>
<p>4. De kleur *van de* muren is lichtblauw. (bezittelijk van de muren)</p>
<p>5. De vriend *van de* student kwam op bezoek. (bezittelijk van de student)</p>
<p>6. De prijs *van het* boek is verlaagd. (bezittelijk van het boek)</p>
<p>7. De kat *van de* buren miauwt vaak. (bezittelijk van de buren)</p>
<p>8. De leraar *van de* klas is erg aardig. (bezittelijk van de klas)</p>
<p>9. Het geluid *van de* regen is rustgevend. (bezittelijk van de regen)</p>
<p>10. De jas *van het* kind hangt aan de kapstok. (bezittelijk van het kind)</p>




