Onregelmatige werkwoorden in verleden tijd Opdrachten in de Engelse taal

Het beheersen van onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd is een essentieel onderdeel van de Engelse taal. Deze werkwoorden volgen geen standaard regels, waardoor ze vaak lastig te onthouden zijn. Door regelmatig te oefenen, kun je je kennis van deze werkwoorden verbeteren en je Engelse taalvaardigheid naar een hoger niveau tillen. In dit gedeelte vind je verschillende oefeningen die je helpen om de onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd te herkennen en correct toe te passen. De oefeningen zijn ontworpen om zowel je begrip als je gebruik van onregelmatige werkwoorden te versterken. Of je nu net begint met het leren van Engels of je kennis wilt opfrissen, deze oefeningen bieden een waardevolle bron voor iedereen. Van invuloefeningen tot meer uitdagende zinnen die je moet afmaken, elke oefening is erop gericht om je zelfvertrouwen in het gebruik van onregelmatige werkwoorden te vergroten. Begin vandaag nog en ontdek hoe je met een beetje oefening deze ingewikkelde werkwoorden onder de knie kunt krijgen.

Exercise 1

<p>1. He *ate* an apple for breakfast (eten).</p> <p>2. She *saw* a beautiful bird in the park (zien).</p> <p>3. They *went* to the beach last summer (gaan).</p> <p>4. We *bought* a new car last month (kopen).</p> <p>5. I *wrote* a letter to my friend yesterday (schrijven).</p> <p>6. He *took* the bus to work this morning (nemen).</p> <p>7. She *fell* off her bike and hurt her knee (vallen).</p> <p>8. They *drank* coffee at the cafe last night (drinken).</p> <p>9. We *read* an interesting book together (lezen).</p> <p>10. I *gave* her a gift for her birthday (geven).</p>

Exercise 2

<p>1. He *bought* a new car last week (koop).</p> <p>2. They *went* to the beach last summer (gaan).</p> <p>3. She *drank* all the juice before dinner (drinken).</p> <p>4. We *saw* an interesting movie last night (zien).</p> <p>5. I *took* a picture of the sunset yesterday (nemen).</p> <p>6. You *wrote* a beautiful letter to your friend (schrijven).</p> <p>7. The cat *slept* on the couch all afternoon (slapen).</p> <p>8. He *drove* to work even though it was raining (rijden).</p> <p>9. They *found* a wallet on the street (vinden).</p> <p>10. She *spoke* to her teacher after class (spreken).</p>

Exercise 3

<p>1. She *ate* all the cookies before dinner (verb for eating).</p> <p>2. They *saw* a movie last night (verb voor zien).</p> <p>3. He *went* to the park yesterday (verb voor gaan).</p> <p>4. We *wrote* a letter to our grandparents (verb voor schrijven).</p> <p>5. The cat *caught* a mouse in the garden (verb voor vangen).</p> <p>6. I *bought* a new book last week (verb voor kopen).</p> <p>7. She *read* the entire book in one day (verb voor lezen).</p> <p>8. He *broke* his arm while playing football (verb voor breken).</p> <p>9. They *took* a taxi to the airport (verb voor nemen).</p> <p>10. We *found* a wallet on the street (verb voor vinden).</p>

Learn a Language 5x Faster with AI

Talkpal is AI-powered language tutor. Master 50+ languages with personalized lessons and cutting-edge technology.