Pick a language and start learning!
Overeenkomst van bijvoeglijke naamwoorden met zelfstandige naamwoorden Opdrachten in de Franse taal
Bij het leren van de Franse taal is het belangrijk om de overeenkomst tussen bijvoeglijke naamwoorden en zelfstandige naamwoorden goed te begrijpen. In het Frans moeten bijvoeglijke naamwoorden in geslacht en getal overeenkomen met het zelfstandige naamwoord dat ze beschrijven. Dit betekent dat een bijvoeglijk naamwoord dat een vrouwelijk zelfstandig naamwoord beschrijft, ook vrouwelijk moet zijn, en hetzelfde geldt voor mannelijke zelfstandige naamwoorden. Daarnaast moet het bijvoeglijk naamwoord ook in het enkelvoud of meervoud staan, afhankelijk van het zelfstandige naamwoord. Deze regels kunnen in het begin ingewikkeld lijken, maar met voldoende oefening worden ze al snel een tweede natuur.
Op deze pagina vind je diverse oefeningen die je helpen om de overeenkomst van bijvoeglijke naamwoorden met zelfstandige naamwoorden onder de knie te krijgen. De oefeningen variëren van eenvoudige invulopdrachten tot meer complexe zinnen waarin je de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord moet kiezen. Door regelmatig te oefenen, zul je merken dat je steeds sneller en nauwkeuriger de juiste vormen kunt bepalen. Of je nu een beginner bent of je kennis wilt opfrissen, deze oefeningen zijn ontworpen om je vertrouwen te geven in het correct gebruiken van bijvoeglijke naamwoorden in het Frans.
Exercise 1
<p>1. De *grote* kat slaapt op de bank. (bijvoeglijk naamwoord voor grootte)</p>
<p>2. De *mooie* bloemen staan in de vaas. (bijvoeglijk naamwoord voor schoonheid)</p>
<p>3. Mijn *nieuwe* fiets is rood. (bijvoeglijk naamwoord voor recentheid)</p>
<p>4. Hij heeft een *blauwe* jas. (bijvoeglijk naamwoord voor kleur)</p>
<p>5. Zij draagt een *gele* jurk. (bijvoeglijk naamwoord voor kleur)</p>
<p>6. Het *oude* huis staat in het dorp. (bijvoeglijk naamwoord voor leeftijd)</p>
<p>7. De *zware* doos is moeilijk te tillen. (bijvoeglijk naamwoord voor gewicht)</p>
<p>8. De *hoge* toren is indrukwekkend. (bijvoeglijk naamwoord voor hoogte)</p>
<p>9. Het *kleine* meisje speelt in de tuin. (bijvoeglijk naamwoord voor grootte)</p>
<p>10. De *jonge* hond is erg speels. (bijvoeglijk naamwoord voor leeftijd)</p>
Exercise 2
<p>1. La fille porte une robe *rouge* (kleur van een appel).</p>
<p>2. Les garçons sont très *intelligents* (kenmerk van iemand die goed kan leren).</p>
<p>3. Nous avons vu des maisons *grandes* (tegenovergestelde van klein).</p>
<p>4. Mon frère a acheté une voiture *neuve* (tegenovergestelde van oud).</p>
<p>5. Marie adore les fleurs *belles* (wat je zegt als iets mooi is).</p>
<p>6. Ils ont deux chiens très *gentils* (karakter van een vriendelijk dier).</p>
<p>7. La table est *ronde* (vorm van een cirkel).</p>
<p>8. J'aime les fruits *frais* (kenmerk van voedsel dat niet oud is).</p>
<p>9. Les montagnes sont *hautes* (tegenovergestelde van laag).</p>
<p>10. Elle a une voix très *douce* (kenmerk van een aangenaam geluid).</p>
Exercise 3
<p>1. La maison est très *grande* (bijvoeglijk naamwoord voor groot).</p>
<p>2. Les fleurs sont *belles* (bijvoeglijk naamwoord voor mooi, meervoud).</p>
<p>3. Le chat a un pelage *noir* (bijvoeglijk naamwoord voor zwart).</p>
<p>4. Les enfants sont *fatigués* après le jeu (bijvoeglijk naamwoord voor moe, meervoud).</p>
<p>5. La voiture est *rouge* (bijvoeglijk naamwoord voor rood).</p>
<p>6. Les chiens sont très *gentils* (bijvoeglijk naamwoord voor aardig, meervoud).</p>
<p>7. La robe est *bleue* (bijvoeglijk naamwoord voor blauw).</p>
<p>8. Les livres sont *intéressants* (bijvoeglijk naamwoord voor interessant, meervoud).</p>
<p>9. Le ciel est *bleu* aujourd'hui (bijvoeglijk naamwoord voor blauw).</p>
<p>10. Les montagnes sont *hautes* (bijvoeglijk naamwoord voor hoog, meervoud).</p>