Pick a language and start learning!
Plusquamperfectum formatie Opdrachten in de Franse taal
Plusquamperfectum, ofwel de voltooid verleden tijd, is een essentiële tijdsvorm in de Franse grammatica die vaak wordt gebruikt om acties aan te duiden die plaatsvonden vóór een ander moment in het verleden. Deze tijdsvorm wordt gevormd door de imperfectum van het hulpwerkwoord 'avoir' of 'être' te combineren met het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. De keuze van het hulpwerkwoord hangt af van het hoofdwerkwoord en de context waarin het wordt gebruikt. Het correct beheersen van de plusquamperfectum is cruciaal voor het nauwkeurig en effectief communiceren in het Frans, vooral bij het vertellen van verhalen of het beschrijven van gebeurtenissen in een historische context.
In deze sectie bieden we een reeks oefeningen aan die zijn ontworpen om je begrip en gebruik van de plusquamperfectum te versterken. Door deze oefeningen te voltooien, zal je in staat zijn om deze tijdsvorm vloeiender en zelfverzekerder toe te passen in je Franse conversaties en schrijfsels. We hebben een verscheidenheid aan oefeningen samengesteld, van eenvoudige zinnen tot meer complexe contexten, zodat je stap voor stap je vaardigheden kunt verbeteren. Veel succes met het leren en oefenen van de plusquamperfectum!
Exercise 1
<p>1. Hier, avant de venir, il *avait déjà mangé* (het werkwoord is "al gegeten hebben").</p>
<p>2. Quand nous sommes arrivés, ils *avaient déjà quitté* la maison (het werkwoord is "al vertrokken zijn").</p>
<p>3. Elle *avait déjà fini* ses devoirs avant que le film commence (het werkwoord is "al klaar zijn").</p>
<p>4. Avant de rencontrer Marie, je *n'avais jamais entendu* parler de ce restaurant (het werkwoord is "nooit gehoord hebben").</p>
<p>5. Il *avait fait* ses valises avant de se coucher (het werkwoord is "gepakt hebben").</p>
<p>6. Nous *avions déjà pris* notre petit-déjeuner avant de partir en randonnée (het werkwoord is "ontbeten hebben").</p>
<p>7. Ils *avaient déménagé* l'année précédente (het werkwoord is "verhuisd zijn").</p>
<p>8. Elle *avait perdu* son portefeuille avant de prendre le bus (het werkwoord is "verloren hebben").</p>
<p>9. Il *avait réparé* la voiture avant de partir en voyage (het werkwoord is "gerepareerd hebben").</p>
<p>10. Nous *avions déjà lu* ce livre avant de le discuter en classe (het werkwoord is "gelezen hebben").</p>
Exercise 2
<p>1. Avant qu'il n'arrive, elle *avait préparé* le dîner (passé composé van préparer).</p>
<p>2. Quand nous sommes entrés dans la salle, ils *avaient déjà commencé* le film (passé composé van commencer).</p>
<p>3. Elle a dit qu'elle *avait lu* le livre avant de regarder le film (passé composé van lire).</p>
<p>4. Ils *avaient fini* le projet avant la date limite (passé composé van finir).</p>
<p>5. Elle *avait quitté* la maison avant que la pluie ne commence (passé composé van quitter).</p>
<p>6. Nous *avions déjà pris* le petit-déjeuner quand tu es arrivé (passé composé van prendre).</p>
<p>7. Vous *aviez visité* Paris avant de déménager en France (passé composé van visiter).</p>
<p>8. Ils *avaient vendu* leur voiture avant de partir en voyage (passé composé van vendre).</p>
<p>9. Elle *avait écrit* la lettre avant de la poster (passé composé van écrire).</p>
<p>10. Nous *avions entendu* la nouvelle avant qu'elle ne soit annoncée (passé composé van entendre).</p>
Exercise 3
<p>1. Hier, il *avait fini* ses devoirs avant d'aller jouer. (voltooide actie vóór een andere actie in het verleden)</p>
<p>2. Quand je suis arrivé, elle *avait déjà mangé*. (actie die al voltooid was vóór een andere actie)</p>
<p>3. Nous *avions visité* Paris avant de partir pour Londres. (voltooide actie vóór een reis)</p>
<p>4. Ils *avaient vendu* leur maison avant de déménager. (voltooide actie vóór een verhuizing)</p>
<p>5. Tu *avais appris* le français avant de voyager en France. (voltooide actie vóór een reis)</p>
<p>6. Elle *avait lu* le livre avant de regarder le film. (voltooide actie vóór het kijken van een film)</p>
<p>7. Nous *avions déjà vu* ce film avant d'aller au cinéma. (voltooide actie vóór een bioscoopbezoek)</p>
<p>8. Vous *aviez terminé* votre travail avant de partir en vacances. (voltooide actie vóór een vakantie)</p>
<p>9. Ils *avaient rencontré* le directeur avant de commencer à travailler. (voltooide actie vóór het beginnen met werken)</p>
<p>10. Je *avais perdu* mon portefeuille avant de rentrer chez moi. (voltooide actie vóór het thuiskomen)</p>