Pick a language and start learning!
Positie van bijvoeglijke naamwoorden in een zin Opdrachten in de Portugese taal
In de Nederlandse taal speelt de positie van bijvoeglijke naamwoorden in een zin een cruciale rol om de betekenis en duidelijkheid van de boodschap te waarborgen. Dit geldt vooral bij het vertalen naar of van het Portugees, waar de zinsstructuur en plaatsing van bijvoeglijke naamwoorden significant kunnen verschillen. In het Nederlands wordt het bijvoeglijk naamwoord meestal voor het zelfstandig naamwoord geplaatst, bijvoorbeeld "een groot huis," terwijl in het Portugees het bijvoeglijk naamwoord vaak achter het zelfstandig naamwoord komt, zoals in "uma casa grande." Het begrijpen van deze verschillen helpt om nauwkeuriger en natuurlijker te communiceren in beide talen.
Tijdens deze oefeningen zullen we ons richten op het correct plaatsen van bijvoeglijke naamwoorden in Nederlandse zinnen en vergelijken hoe dit verschilt van het Portugees. Door middel van praktijkgerichte voorbeelden en zinconstructies krijg je inzicht in de nuances van beide talen. Of je nu een beginner bent of je vaardigheden wilt verfijnen, deze oefeningen zijn ontworpen om je te helpen bij het beheersen van de grammatica en het verbeteren van je taalvaardigheid.
Exercise 1
<p>1. O carro *vermelho* é muito rápido (kleur).</p>
<p>2. A casa *grande* tem um jardim bonito (grootte).</p>
<p>3. Ela comprou uma bolsa *nova* ontem (recentheid).</p>
<p>4. O cachorro *pequeno* está latindo muito (grootte).</p>
<p>5. Ele gosta de ler livros *interessantes* (eigenschap).</p>
<p>6. A flor *amarela* está no vaso (kleur).</p>
<p>7. O aluno *inteligente* respondeu corretamente (eigenschap).</p>
<p>8. Eles moram em uma cidade *tranquila* (eigenschap).</p>
<p>9. O filme *emocionante* foi um sucesso (eigenschap).</p>
<p>10. A comida *deliciosa* foi preparada pela minha avó (smaak).</p>
Exercise 2
<p>1. A menina tem um vestido *vermelho* (kleur).</p>
<p>2. O carro *novo* é do meu pai (staat van iets).</p>
<p>3. Ele comprou uma casa *grande* (grootte).</p>
<p>4. Nós temos um gato *preto* (kleur).</p>
<p>5. Ela leu um livro *interessante* (aantrekkelijk).</p>
<p>6. O bolo *delicioso* está na mesa (smaak).</p>
<p>7. Eles moram em um apartamento *pequeno* (grootte).</p>
<p>8. O cão *branco* corre no parque (kleur).</p>
<p>9. A professora é *simpática* (karaktertrek).</p>
<p>10. O filme foi *emocionante* (gevoel).</p>
Exercise 3
<p>1. A casa *branca* é muito bonita (kleur).</p>
<p>2. Eu comprei um carro *novo* (staat van het object).</p>
<p>3. O livro *interessante* está na mesa (bijvoeglijke naamwoord voor aantrekkelijkheid).</p>
<p>4. A praia *ensolarada* está cheia de turistas (weer gerelateerde bijvoeglijke naamwoord).</p>
<p>5. O cachorro *grande* guarda a casa (grootte).</p>
<p>6. A comida *deliciosa* foi preparada pela minha mãe (smaak).</p>
<p>7. O jardim *florido* é o orgulho da minha avó (staat van het object).</p>
<p>8. O aluno *inteligente* sempre tira boas notas (bijvoeglijke naamwoord voor slimheid).</p>
<p>9. O filme *emocionante* ganhou vários prêmios (bijvoeglijke naamwoord voor emoties).</p>
<p>10. A cidade *histórica* atrai muitos turistas (bijvoeglijke naamwoord voor tijd).</p>




