Pick a language and start learning!
Regelmatige werkwoorden op -ire Opdrachten in de Italiaanse taal
Regelmatige werkwoorden op -ire vormen een belangrijk onderdeel van de Italiaanse grammatica en zijn essentieel voor het beheersen van de taal. In het Italiaans zijn er drie hoofdgroepen van regelmatige werkwoorden, en de werkwoorden die eindigen op -ire behoren tot een van deze groepen. Het begrijpen en correct vervoegen van deze werkwoorden helpt je niet alleen bij het opbouwen van je woordenschat, maar ook bij het vormen van zinnen en het verbeteren van je communicatievaardigheden in het Italiaans.
In deze oefeningen richten we ons specifiek op de vervoeging van regelmatige -ire werkwoorden in verschillende tijden, zoals de tegenwoordige tijd, de verleden tijd en de toekomende tijd. Door middel van diverse oefeningen en voorbeelden krijg je de kans om je kennis te testen en te verbeteren. Of je nu een beginner bent die net begint met het leren van Italiaans of een gevorderde student die zijn vaardigheden wil verfijnen, deze oefeningen zijn ontworpen om je te helpen de nuances van de Italiaanse grammatica beter te begrijpen en toe te passen.
Exercise 1
<p>1. Luca *dorme* elke nacht acht uur (werkwoord voor slapen).</p>
<p>2. Maria *finisce* haar huiswerk voor het avondeten (werkwoord voor beëindigen).</p>
<p>3. Giorgio *apre* het raam om frisse lucht binnen te laten (werkwoord voor openen).</p>
<p>4. Wij *offriamo* onze hulp aan de buren (werkwoord voor aanbieden).</p>
<p>5. Jullie *pulite* het huis elke zaterdag (werkwoord voor schoonmaken).</p>
<p>6. De kinderen *partono* morgen naar het kamp (werkwoord voor vertrekken).</p>
<p>7. Ik *capisco* alles wat de leraar zegt (werkwoord voor begrijpen).</p>
<p>8. Jij *preferisci* pizza boven pasta (werkwoord voor voorkeur geven).</p>
<p>9. Zij *costruiscono* een nieuw huis in de stad (werkwoord voor bouwen).</p>
<p>10. Wij *scopriamo* nieuwe dingen tijdens onze reis (werkwoord voor ontdekken).</p>
Exercise 2
<p>1. Domani *partiamo* per Roma (werkwoord voor vertrekken).</p>
<p>2. Ogni sera *dormono* otto ore (werkwoord voor slapen).</p>
<p>3. Non *capisco* questa lezione (werkwoord voor begrijpen).</p>
<p>4. Tu *finisci* sempre i compiti in tempo (werkwoord voor afmaken).</p>
<p>5. Noi *costruiamo* una casa in campagna (werkwoord voor bouwen).</p>
<p>6. Loro *preferiscono* il gelato alla frutta (werkwoord voor verkiezen).</p>
<p>7. Maria *offre* un caffè ai suoi ospiti (werkwoord voor aanbieden).</p>
<p>8. Voi *seguite* un corso di italiano (werkwoord voor volgen).</p>
<p>9. Lui *apre* la porta con una chiave (werkwoord voor openen).</p>
<p>10. Io *pulisco* la casa ogni sabato (werkwoord voor schoonmaken).</p>
Exercise 3
<p>1. Io *finisco* di leggere il libro (het werkwoord betekent 'voltooien').</p>
<p>2. Tu *parti* domani per le vacanze (het werkwoord betekent 'vertrekken').</p>
<p>3. Lui *apre* la porta con la chiave (het werkwoord betekent 'openen').</p>
<p>4. Noi *dormiamo* otto ore ogni notte (het werkwoord betekent 'slapen').</p>
<p>5. Voi *offrite* il caffè agli ospiti (het werkwoord betekent 'aanbieden').</p>
<p>6. Loro *sentono* la musica da lontano (het werkwoord betekent 'horen').</p>
<p>7. Io *preferisco* il tè al caffè (het werkwoord betekent 'verkiezen').</p>
<p>8. Tu *pulisc* la tua stanza ogni settimana (het werkwoord betekent 'schoonmaken').</p>
<p>9. Lui *costruisce* una casa nuova (het werkwoord betekent 'bouwen').</p>
<p>10. Noi *spediamo* una lettera ogni mese (het werkwoord betekent 'verzenden').</p>