Pick a language and start learning!
Tegenwoordig deelwoord Opdrachten in de Spaanse taal
Het tegenwoordig deelwoord, ofwel gerundio, is een belangrijk onderdeel van de Spaanse grammatica dat vaak wordt gebruikt om gelijktijdige handelingen aan te duiden of om een actie in een voortdurende staat te beschrijven. In het Nederlands hebben we een soortgelijke constructie, maar er zijn enkele belangrijke verschillen en nuances die het leren van het Spaanse tegenwoordig deelwoord uitdagend en interessant maken. Deze vorm wordt meestal gevormd door de stam van het werkwoord te combineren met de uitgang "-ando" voor werkwoorden op -ar en "-iendo" voor werkwoorden op -er en -ir.
In deze sectie vind je een reeks oefeningen die je helpen om het gebruik en de vorming van het tegenwoordig deelwoord in het Spaans onder de knie te krijgen. Van eenvoudige zinnen tot complexe constructies, deze oefeningen zijn ontworpen om je begrip te verdiepen en je vaardigheid in het herkennen en toepassen van het tegenwoordig deelwoord te verbeteren. Of je nu een beginner bent of al gevorderde kennis hebt van het Spaans, deze oefeningen zullen je helpen om je grammaticale vaardigheden te verfijnen en je vertrouwen in het gebruik van deze tijd te vergroten.
Exercise 1
<p>1. Hij is *zwemmend* naar de overkant van het meer (werkwoord voor zwemmen).</p>
<p>2. Zij zit op de bank, *lezend* in een spannend boek (werkwoord voor lezen).</p>
<p>3. We hebben de hele nacht *dansend* doorgebracht op het feest (werkwoord voor dansen).</p>
<p>4. De kat lag *slapend* in de zon op het balkon (werkwoord voor slapen).</p>
<p>5. Tijdens het koken was hij steeds *zingend* zijn favoriete liedjes (werkwoord voor zingen).</p>
<p>6. De kinderen renden *lachend* door de tuin (werkwoord voor lachen).</p>
<p>7. Terwijl ze aan het werk was, bleef ze *pratend* met haar collega (werkwoord voor praten).</p>
<p>8. Hij zat op het terras, *drinkend* van zijn koffie (werkwoord voor drinken).</p>
<p>9. Ik hoorde hem *fluitend* door de gang lopen (werkwoord voor fluiten).</p>
<p>10. De hond kwam *blafend* naar de deur toen ik aankwam (werkwoord voor blaffen).</p>
Exercise 2
<p>1. Hij was *zwemmend* in het zwembad (de activiteit in het water).</p>
<p>2. Terwijl ze *lezend* was, hoorde ze een vreemd geluid (iets doen met een boek).</p>
<p>3. Zij liep *zingend* door het park (muziek maken met je stem).</p>
<p>4. We zagen hem *rennend* naar de trein (snel bewegen).</p>
<p>5. Zij zat *schrijvend* aan haar bureau (iets doen met een pen).</p>
<p>6. Hij kwam *lachend* de kamer binnen (blij zijn en geluid maken).</p>
<p>7. Ze stond *telefonerend* op het balkon (een gesprek voeren via een apparaat).</p>
<p>8. Ik zag hem *slaapwandelen* door het huis (bewegen terwijl je slaapt).</p>
<p>9. Zij liep *fietsend* naar haar werk (bewegen op twee wielen).</p>
<p>10. Terwijl hij *kookt* in de keuken, luisterde hij naar muziek (eten bereiden).</p>
Exercise 3
<p>1. Estoy *leyendo* un libro interesante (actie van lezen).</p>
<p>2. Ana está *cocinando* la cena para su familia (actie van koken).</p>
<p>3. Los niños están *jugando* en el parque (actie van spelen).</p>
<p>4. Estamos *aprendiendo* español en la escuela (actie van leren).</p>
<p>5. Juan está *escribiendo* una carta a su amigo (actie van schrijven).</p>
<p>6. Ellos están *bailando* en la fiesta (actie van dansen).</p>
<p>7. María está *cantando* su canción favorita (actie van zingen).</p>
<p>8. El perro está *durmiendo* en su cama (actie van slapen).</p>
<p>9. Estamos *trabajando* en un proyecto importante (actie van werken).</p>
<p>10. Ella está *pintando* un cuadro hermoso (actie van schilderen).</p>




