Pick a language and start learning!
Tegenwoordige tijd vs. perfectum gebruik Opdrachten in de Duitse taal
De Duitse taal kent verschillende tijden die essentieel zijn voor een correcte communicatie, waaronder de tegenwoordige tijd (Präsens) en de voltooide tijd (Perfekt). Het begrijpen en correct toepassen van deze tijden is cruciaal voor het vormen van zinnen die niet alleen grammaticaal juist zijn, maar ook de juiste betekenis overbrengen. In de tegenwoordige tijd beschrijf je acties die nu plaatsvinden of regelmatig gebeuren, terwijl je met de voltooide tijd spreekt over gebeurtenissen die in het verleden zijn afgerond maar nog steeds relevant zijn voor het heden.
Het onderscheid tussen deze tijden kan soms verwarrend zijn, vooral voor Nederlandstaligen die Duits leren, omdat de regels en het gebruik verschillen van het Nederlands. Deze oefeningen zijn ontworpen om je te helpen de nuances van de Duitse grammatica te begrijpen en te beheersen. Door middel van diverse oefeningen kun je je vaardigheden verbeteren, zodat je met vertrouwen zowel de tegenwoordige tijd als de voltooide tijd kunt gebruiken in je dagelijkse conversaties en schriftelijke communicatie in het Duits.
Exercise 1
<p>1. Ik *heb* een boek gelezen (lezen).</p>
<p>2. Zij *loopt* elke ochtend naar school (lopen).</p>
<p>3. Wij *hebben* gisteren een film gekeken (kijken).</p>
<p>4. Jij *bent* naar Duitsland gereisd (reizen).</p>
<p>5. Hij *schrijft* vaak brieven aan zijn familie (schrijven).</p>
<p>6. Jullie *hebben* vorige week een taart gebakken (bakken).</p>
<p>7. Zij *heeft* haar huiswerk al gemaakt (maken).</p>
<p>8. Ik *werk* iedere dag van negen tot vijf (werken).</p>
<p>9. Wij *zijn* naar het strand geweest (gaan naar het strand).</p>
<p>10. Zij *lezen* graag boeken in hun vrije tijd (lezen).</p>
Exercise 2
<p>1. Elke ochtend *ontbijt* hij met zijn familie (actie die elke ochtend gebeurt).</p>
<p>2. Hij *heeft gewandeld* in het park gisteren (actie die gisteren gebeurd is).</p>
<p>3. Ze *leest* graag boeken in haar vrije tijd (actie in vrije tijd).</p>
<p>4. Wij *hebben gekookt* een heerlijk diner vorige week (actie die vorige week gebeurd is).</p>
<p>5. Ik *werk* elke dag van negen tot vijf (actie die dagelijks gebeurt).</p>
<p>6. Jullie *hebben gekeken* naar een film afgelopen vrijdag (actie die afgelopen vrijdag gebeurd is).</p>
<p>7. De kinderen *spelen* buiten in de tuin (actie die nu gebeurt).</p>
<p>8. Zij *heeft gestudeerd* voor het examen afgelopen weekend (actie die afgelopen weekend gebeurd is).</p>
<p>9. Jij *maakt* vaak foto's tijdens vakantie (actie die vaak gebeurt).</p>
<p>10. Hij *heeft gewonnen* de wedstrijd vorige maand (actie die vorige maand gebeurd is).</p>
Exercise 3
<p>1. Hij *heeft gegeten* voordat hij naar bed ging. (gebeurtenis in het verleden)</p>
<p>2. Wij *werken* elke dag van 9 tot 5. (dagelijkse routine)</p>
<p>3. Zij *hebben* de hele avond naar muziek geluisterd. (actie in het verleden)</p>
<p>4. Ik *ontmoet* mijn vrienden meestal in het weekend. (gebruikelijke actie)</p>
<p>5. Jullie *hebben* vorige week een nieuwe fiets gekocht. (actie in het verleden)</p>
<p>6. Hij *maakt* altijd zijn huiswerk direct na school. (regelmatige gewoonte)</p>
<p>7. Wij *hebben* gisteren een film gekeken. (gebeurtenis in het verleden)</p>
<p>8. Zij *leest* elke ochtend de krant. (dagelijkse activiteit)</p>
<p>9. Ik *heb* vorige maand een nieuwe baan gevonden. (actie in het verleden)</p>
<p>10. Jullie *gaan* elke zomer naar het strand. (jaarlijkse gewoonte)</p>