Pick a language and start learning!
Tijden in bijzinnen Opdrachten in de Duitse taal
In de Duitse taal is het gebruik van tijden in bijzinnen een cruciaal onderdeel van het correct formuleren van zinnen. Het begrijpen van hoe verschillende tijden werken in hoofdzinnen en bijzinnen kan je helpen om je Duitse grammatica aanzienlijk te verbeteren. Bijzinnen, die vaak beginnen met voegwoorden zoals 'dass', 'weil' of 'wenn', vereisen specifieke regels voor de werkwoordconjugatie en volgorde. Het correct toepassen van deze regels zorgt ervoor dat je zinnen niet alleen grammaticaal correct zijn, maar ook natuurlijk en vloeiend klinken.
Bij het oefenen van tijden in bijzinnen leer je hoe je werkwoorden moet vervoegen en in welke volgorde je deze moet plaatsen. Dit omvat het werken met verschillende tijden zoals de tegenwoordige tijd (Präsens), de verleden tijd (Präteritum en Perfekt), en de toekomende tijd (Futur I en II). Door middel van onze oefeningen krijg je de kans om deze kennis actief toe te passen en te versterken. Of je nu net begint met het leren van Duits of je vaardigheden verder wilt verfijnen, deze oefeningen bieden je de mogelijkheid om je begrip en gebruik van tijden in bijzinnen te verbeteren.
Exercise 1
<p>1. Als hij thuis *is*, gaan we samen eten (werkwoord in de tegenwoordige tijd).</p>
<p>2. Voordat de film *begon*, hadden we al popcorn gekocht (werkwoord in de verleden tijd).</p>
<p>3. Nadat ze haar examen *heeft gehaald*, gaat ze een feestje vieren (werkwoord in de voltooide tijd).</p>
<p>4. Terwijl hij *studeert*, luistert hij altijd naar muziek (werkwoord in de tegenwoordige tijd).</p>
<p>5. Toen hij jong *was*, speelde hij vaak buiten (werkwoord in de verleden tijd).</p>
<p>6. Zodra zij *komt*, kunnen we vertrekken (werkwoord in de tegenwoordige tijd).</p>
<p>7. Omdat het *regende*, gingen we niet naar het park (werkwoord in de verleden tijd).</p>
<p>8. Terwijl hij *werkte*, dacht hij aan zijn vakantie (werkwoord in de verleden tijd).</p>
<p>9. Als zij *komt*, zal ik het haar vertellen (werkwoord in de tegenwoordige tijd).</p>
<p>10. Nadat hij de brief *heeft geschreven*, stopt hij hem in de envelop (werkwoord in de voltooide tijd).</p>
Exercise 2
<p>1. Als er nach Hause *kommt*, wird er seine Hausaufgaben machen (tegenwoordige tijd).</p>
<p>2. Nachdem sie ihre Arbeit *beendet hatte*, ging sie nach Hause (verleden tijd voltooid).</p>
<p>3. Wenn du morgen *Zeit hast*, können wir uns treffen (toekomstige tijd).</p>
<p>4. Während er *las*, hörte er Musik (verleden tijd).</p>
<p>5. Bevor sie *ins Bett geht*, trinkt sie immer eine Tasse Tee (tegenwoordige tijd).</p>
<p>6. Obwohl es *regnete*, gingen sie spazieren (verleden tijd).</p>
<p>7. Sobald er *angekommen ist*, wird er uns anrufen (toekomstige tijd voltooid).</p>
<p>8. Weil sie *müde war*, ging sie früh schlafen (verleden tijd).</p>
<p>9. Seitdem sie in Deutschland *lebt*, spricht sie fließend Deutsch (tegenwoordige tijd).</p>
<p>10. Falls du *Hilfe brauchst*, ruf mich an (tegenwoordige tijd).</p>
Exercise 3
<p>1. Als ich ein Kind war, *spielte* ich jeden Tag im Park (verleden tijd van "spielen").</p>
<p>2. Wenn er nach Hause kommt, *wird* er das Abendessen kochen (toekomstige tijd van "werden").</p>
<p>3. Bevor wir ins Kino gingen, *hatten* wir schon Tickets gekauft (verleden tijd van "haben").</p>
<p>4. Nachdem sie die Prüfung bestanden hatte, *feierte* sie mit ihren Freunden (verleden tijd van "feiern").</p>
<p>5. Während du schliefst, *hat* es angefangen zu regnen (verleden tijd van "haben").</p>
<p>6. Wenn sie älter ist, *möchte* sie Ärztin werden (toekomstige tijd van "mögen").</p>
<p>7. Bevor du ausgehst, *musst* du deine Hausaufgaben machen (verplichting, tegenwoordig tijd van "müssen").</p>
<p>8. Als sie das Buch las, *fand* sie es sehr interessant (verleden tijd van "finden").</p>
<p>9. Wenn er genug Geld spart, *kann* er eine Reise machen (toekomstige tijd van "können").</p>
<p>10. Nachdem sie die E-Mail geschrieben hatte, *sendete* sie sie sofort ab (verleden tijd van "senden").</p>