Pick a language and start learning!
Toekomende tijd (Futur I) Opdrachten in de Duitse taal
De toekomende tijd, of Futur I, in de Duitse taal is een belangrijk aspect voor iedereen die de taal wil beheersen. Het stelt je in staat om te praten over gebeurtenissen die in de toekomst zullen plaatsvinden, wat essentieel is voor dagelijkse gesprekken, het maken van plannen en het uitdrukken van intenties. In het Duits wordt de toekomende tijd gevormd door het gebruik van het hulpwerkwoord 'werden' in combinatie met het infinitief van het hoofdwerkwoord. Dit kan in het begin wat verwarrend zijn, maar met wat oefening en geduld zal je het snel onder de knie krijgen.
In deze sectie vind je verschillende oefeningen die je zullen helpen om de Futur I te begrijpen en te gebruiken. Je zult leren hoe je zinnen kunt vormen die toekomstige gebeurtenissen beschrijven, zowel in positieve als negatieve zinnen, en hoe je vragen kunt stellen over de toekomst. Of je nu een beginner bent of je kennis wilt opfrissen, deze oefeningen zijn ontworpen om je te ondersteunen bij het verbeteren van je grammaticale vaardigheden in het Duits. Veel succes en plezier met het oefenen van de toekomende tijd!
Exercise 1
<p>1. Morgen *werde* ich ins Kino gehen (het werkwoord zijn in de toekomende tijd).</p>
<p>2. Er *wird* nächste Woche seinen neuen Job beginnen (het werkwoord zijn in de toekomende tijd).</p>
<p>3. Wir *werden* im Sommer nach Spanien reisen (het werkwoord zijn in de toekomende tijd).</p>
<p>4. Sie *wird* bald ihre Hausaufgaben machen (het werkwoord zijn in de toekomende tijd).</p>
<p>5. Die Schüler *werden* im nächsten Jahr das Abitur machen (het werkwoord zijn in de toekomende tijd).</p>
<p>6. Ihr *werdet* am Wochenende eine Party feiern (het werkwoord zijn in de toekomende tijd).</p>
<p>7. Ich *werde* morgen früh joggen gehen (het werkwoord zijn in de toekomende tijd).</p>
<p>8. Du *wirst* bald deinen Geburtstag feiern (het werkwoord zijn in de toekomende tijd).</p>
<p>9. Wir *werden* nächstes Jahr ein neues Haus kaufen (het werkwoord zijn in de toekomende tijd).</p>
<p>10. Ihr *werdet* im Winter Ski fahren (het werkwoord zijn in de toekomende tijd).</p>
Exercise 2
<p>1. Morgen *werde* ich meine Hausaufgaben machen (hulpwerkwoord voor toekomstig tijd).</p>
<p>2. Nächste Woche *wird* er nach Berlin fahren (hulpwerkwoord voor toekomstig tijd).</p>
<p>3. Im Sommer *werden* wir an den Strand gehen (hulpwerkwoord voor toekomstig tijd).</p>
<p>4. Sie *wird* bald einen neuen Job finden (hulpwerkwoord voor toekomstig tijd).</p>
<p>5. In zwei Jahren *werde* ich mein Studium abschließen (hulpwerkwoord voor toekomstig tijd).</p>
<p>6. Du *wirst* morgen früh aufstehen müssen (hulpwerkwoord voor toekomstig tijd).</p>
<p>7. Am Wochenende *werden* wir Freunde besuchen (hulpwerkwoord voor toekomstig tijd).</p>
<p>8. Er *wird* bald ein neues Auto kaufen (hulpwerkwoord voor toekomstig tijd).</p>
<p>9. Ihr *werdet* im nächsten Monat umziehen (hulpwerkwoord voor toekomstig tijd).</p>
<p>10. Sie *werden* uns nächste Woche besuchen (hulpwerkwoord voor toekomstig tijd).</p>
Exercise 3
<p>1. Morgen *werde* ich ins Kino gehen. (hulpwerkwoord voor toekomende tijd)</p>
<p>2. Nächstes Jahr *wird* meine Schwester in Berlin studieren. (hulpwerkwoord voor toekomende tijd)</p>
<p>3. Wir *werden* im Sommer nach Spanien fliegen. (hulpwerkwoord voor toekomende tijd)</p>
<p>4. Meine Eltern *werden* ein neues Haus kaufen. (hulpwerkwoord voor toekomende tijd)</p>
<p>5. Er *wird* nächste Woche seinen Geburtstag feiern. (hulpwerkwoord voor toekomende tijd)</p>
<p>6. Du *wirst* morgen deine Hausaufgaben machen. (hulpwerkwoord voor toekomende tijd)</p>
<p>7. Sie *werden* bald ein Baby bekommen. (hulpwerkwoord voor toekomende tijd)</p>
<p>8. Ich *werde* heute Abend ein Buch lesen. (hulpwerkwoord voor toekomende tijd)</p>
<p>9. Ihr *werdet* morgen zusammen Fußball spielen. (hulpwerkwoord voor toekomende tijd)</p>
<p>10. Der Zug *wird* in fünf Minuten abfahren. (hulpwerkwoord voor toekomende tijd)</p>