Pick a language and start learning!
Toekomende tijd voor voorspellingen Opdrachten in de Engelse taal
De toekomende tijd is een fascinerend aspect van de Engelse grammatica, vooral als het gaat om voorspellingen. In het Nederlands gebruiken we vaak de woorden "zal" of "gaan" om over de toekomst te spreken, maar in het Engels zijn er meerdere manieren om toekomstige gebeurtenissen en voorspellingen uit te drukken. Of je nu een beginner bent die de basis wil leren of een gevorderde student die zijn kennis wil verfijnen, het begrijpen van de nuances van de toekomende tijd kan je helpen om effectiever en zelfverzekerder in het Engels te communiceren.
In deze sectie zullen we verschillende vormen van de toekomende tijd behandelen, zoals "will", "going to" en de present continuous, en hoe ze specifiek worden gebruikt voor voorspellingen. Je krijgt de kans om je vaardigheden te oefenen met diverse grammatica-oefeningen die je zullen helpen om deze concepten in de praktijk te brengen. Door de oefeningen zorgvuldig door te nemen en toe te passen, zul je merken dat je vermogen om toekomstige gebeurtenissen in het Engels te beschrijven aanzienlijk verbetert.
Exercise 1
<p>1. She *will* become a doctor one day (toekomstige carrière). </p>
<p>2. It *is going to* rain tomorrow (weer voorspelling). </p>
<p>3. They *will* visit their grandparents next weekend (toekomstige planning). </p>
<p>4. He *is going to* start a new job next month (nieuwe baan). </p>
<p>5. We *will* travel to Japan next summer (toekomstige vakantie). </p>
<p>6. The team *is going to* win the championship this year (sportvoorspelling). </p>
<p>7. I *will* call you later tonight (toekomstige actie). </p>
<p>8. She *is going to* learn French next year (taal leren). </p>
<p>9. You *will* pass the exam if you study hard (toekomstige situatie). </p>
<p>10. They *are going to* build a new house next year (toekomstige constructie). </p>
Exercise 2
<p>1. The weather forecast says it *will* rain tomorrow (toekomstige gebeurtenis).</p>
<p>2. She *is going to* travel to Japan next month (plannen voor de toekomst).</p>
<p>3. He *will* become a doctor when he grows up (ambitie voor de toekomst).</p>
<p>4. They *are going to* build a new school next year (geplande actie).</p>
<p>5. We *will* see the results soon (verwachting voor de toekomst).</p>
<p>6. The company *is going to* launch a new product next week (gepland evenement).</p>
<p>7. I *will* call you when I arrive (belofte).</p>
<p>8. She *is going to* start her own business (toekomstige intentie).</p>
<p>9. He *will* be famous one day (voorspelling).</p>
<p>10. They *are going to* move to a new house next month (plannen voor de toekomst).</p>
Exercise 3
<p>1. The weather forecast says it *will* rain tomorrow (verb for future prediction).</p>
<p>2. I *think* they will win the match (verb for expressing a thought).</p>
<p>3. She *expects* the meeting to end early (verb for anticipation).</p>
<p>4. He *believes* it will be a great success (verb for expressing belief).</p>
<p>5. They *are going* to launch the new product next month (verb phrase for planned future action).</p>
<p>6. The scientists *predict* that the ice caps will melt (verb for scientific prediction).</p>
<p>7. According to the schedule, the train *is* going to arrive at 5 PM (verb for planned future action).</p>
<p>8. She *is sure* that he will call (phrase for expressing certainty).</p>
<p>9. We *hope* it will be sunny for the picnic (verb for expressing hope).</p>
<p>10. I *doubt* that he will finish on time (verb for expressing doubt).</p>