Pick a language and start learning!
Veelvoorkomende onregelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd Opdrachten in de Portugese taal
Veelvoorkomende onregelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd vormen een essentieel onderdeel van het leren van de Portugese taal. Deze werkwoorden wijken af van de reguliere vervoegingspatronen en vereisen daarom extra aandacht en oefening. Of je nu een beginner bent die net begint met de basis, of een gevorderde leerling die zijn kennis wil verdiepen, het beheersen van onregelmatige werkwoorden is cruciaal voor vloeiend en correct Portugees. Door hun frequente gebruik in dagelijkse gesprekken en geschreven teksten, zal het begrijpen en correct toepassen van deze werkwoorden je taalvaardigheid aanzienlijk verbeteren.
In deze sectie vind je een reeks oefeningen die speciaal zijn ontworpen om je te helpen de vormen en nuances van veelvoorkomende onregelmatige werkwoorden onder de knie te krijgen. De oefeningen variëren van invuloefeningen en zinnen aanvullen tot meer complexe teksten waarin je de juiste werkwoordsvormen moet identificeren en toepassen. Elke oefening is erop gericht je te helpen patronen te herkennen en je zelfvertrouwen te vergroten bij het gebruik van deze werkwoorden. Door regelmatig te oefenen, zul je merken dat je steeds comfortabeler wordt met het gebruik van onregelmatige werkwoorden in verschillende contexten, wat je algehele beheersing van het Portugees ten goede zal komen.
Exercise 1
<p>1. Ele *vai* ao parque todos os dias (werkwoord voor 'gaan').</p>
<p>2. Nós sempre *fazemos* nossos deveres de casa à noite (werkwoord voor 'doen').</p>
<p>3. Eu *trago* um presente para a festa (werkwoord voor 'brengen').</p>
<p>4. Eles *dizem* a verdade aos pais (werkwoord voor 'zeggen').</p>
<p>5. Ela *põe* os livros na estante (werkwoord voor 'plaatsen').</p>
<p>6. Nós *vemos* o filme no cinema (werkwoord voor 'zien').</p>
<p>7. Você *sabe* a resposta correta? (werkwoord voor 'weten').</p>
<p>8. Eles *vêm* de carro para a escola (werkwoord voor 'komen').</p>
<p>9. Eu *dou* um presente de aniversário (werkwoord voor 'geven').</p>
<p>10. Nós *dizemos* "bom dia" todas as manhãs (werkwoord voor 'zeggen').</p>
Exercise 2
<p>1. Eu *vou* ao cinema (werkwoord voor gaan).</p>
<p>2. Nós *dizemos* a verdade (werkwoord voor zeggen).</p>
<p>3. Eles *fazem* o jantar (werkwoord voor maken).</p>
<p>4. Ela *traz* flores para a festa (werkwoord voor brengen).</p>
<p>5. Eu *vejo* o pôr do sol todos os dias (werkwoord voor zien).</p>
<p>6. Nós *sabemos* a resposta correta (werkwoord voor weten).</p>
<p>7. Eles *dão* um presente para o aniversário (werkwoord voor geven).</p>
<p>8. Ela *quer* aprender a dançar (werkwoord voor willen).</p>
<p>9. Eu *tenho* um gato muito fofo (werkwoord voor hebben).</p>
<p>10. Nós *vimos* um filme interessante ontem (werkwoord voor zien in verleden tijd).</p>
Exercise 3
<p>1. Eu *vou* à escola todos os dias (werkwoord voor beweging).</p>
<p>2. Ele *tem* muitos amigos na cidade (werkwoord voor bezit hebben).</p>
<p>3. Nós *dizemos* a verdade sempre (werkwoord voor spreken).</p>
<p>4. Eles *fazem* o dever de casa juntos (werkwoord voor creëren of doen).</p>
<p>5. Ela *traz* flores para a festa (werkwoord voor brengen).</p>
<p>6. Eu *sei* a resposta da pergunta (werkwoord voor weten).</p>
<p>7. Nós *vemos* o pôr do sol na praia (werkwoord voor zien).</p>
<p>8. Ele *pode* correr rápido (werkwoord voor kunnen).</p>
<p>9. Ela *quer* aprender português (werkwoord voor willen).</p>
<p>10. Nós *vamos* ao cinema no fim de semana (werkwoord voor gaan).</p>