Pick a language and start learning!
Verleden deelwoorden gebruikt als bijvoeglijke naamwoorden Opdrachten in de Spaanse taal
Verleden deelwoorden worden vaak gebruikt als bijvoeglijke naamwoorden in de Spaanse taal, en dit is een essentieel onderdeel van de Spaanse grammatica. Het begrijpen van hoe verleden deelwoorden functioneren kan je helpen om je Spaanse vaardigheden te verbeteren, omdat ze in staat zijn om zowel zelfstandige naamwoorden te beschrijven als voltooide acties aan te geven. In het Nederlands gebruiken we deze constructie ook, maar er zijn enkele verschillen in hoe dit in het Spaans wordt toegepast.
Bijvoorbeeld, in het Nederlands zeggen we "gebroken glas" of "gesloten deur," waarbij het verleden deelwoord wordt gebruikt om de staat van het zelfstandig naamwoord te beschrijven. In het Spaans worden vergelijkbare structuren gebruikt, zoals "vidrio roto" (gebroken glas) en "puerta cerrada" (gesloten deur). In deze oefeningen zullen we dieper ingaan op de regels en uitzonderingen die gelden voor het gebruik van verleden deelwoorden als bijvoeglijke naamwoorden in het Spaans, zodat je deze met zelfvertrouwen kunt toepassen in je eigen zinnen.
Exercise 1
<p>1. Het boek is *gelezen* door de leraar (verleden deelwoord van 'lezen').</p>
<p>2. De taart is *gebakken* door mijn oma (verleden deelwoord van 'bakken').</p>
<p>3. De auto is *gewassen* door mijn vader (verleden deelwoord van 'wassen').</p>
<p>4. De bloemen zijn *geplant* door de tuinman (verleden deelwoord van 'planten').</p>
<p>5. De brief is *geschreven* door mijn vriendin (verleden deelwoord van 'schrijven').</p>
<p>6. Het huis is *gebouwd* door de architect (verleden deelwoord van 'bouwen').</p>
<p>7. Het schilderij is *geschilderd* door de kunstenaar (verleden deelwoord van 'schilderen').</p>
<p>8. Het lied is *gezongen* door de zangeres (verleden deelwoord van 'zingen').</p>
<p>9. Het diner is *gekookt* door mijn moeder (verleden deelwoord van 'koken').</p>
<p>10. De presentatie is *voorbereid* door de student (verleden deelwoord van 'voorbereiden').</p>
Exercise 2
<p>1. El libro *perdido* está en la mesa (verloren).</p>
<p>2. Las cartas *escritas* están en el buzón (geschreven).</p>
<p>3. Los platos *lavados* están en el armario (gewassen).</p>
<p>4. El coche *roto* necesita reparación (kapot).</p>
<p>5. La puerta *abierta* deja entrar el aire (open).</p>
<p>6. El niño *cansado* duerme en la cama (moe).</p>
<p>7. La comida *quemada* no se puede comer (verbrand).</p>
<p>8. La tarea *terminada* fue entregada a tiempo (afgemaakt).</p>
<p>9. El perro *perdido* fue encontrado en el parque (verloren).</p>
<p>10. La ventana *cerrada* no deja pasar el frío (gesloten).</p>
Exercise 3
<p>1. La casa *pintada* es muy bonita (het huis is geverfd).</p>
<p>2. El libro *leído* por Juan estaba muy interesante (het boek is gelezen door Juan).</p>
<p>3. Las flores *plantadas* en el jardín son de colores vivos (de bloemen zijn geplant).</p>
<p>4. Los platos *lavados* están en el estante (de borden zijn gewassen).</p>
<p>5. La puerta *cerrada* no permite la entrada (de deur is gesloten).</p>
<p>6. La comida *preparada* por mi madre siempre es deliciosa (het eten is bereid door mijn moeder).</p>
<p>7. Las ventanas *abiertas* dejan entrar mucha luz (de ramen zijn open).</p>
<p>8. La ropa *planchada* está en el armario (de kleding is gestreken).</p>
<p>9. Las cartas *escritas* por mi abuela son muy emotivas (de brieven zijn geschreven door mijn oma).</p>
<p>10. Las fotos *tomadas* en la playa son hermosas (de foto's zijn genomen op het strand).</p>




