Pick a language and start learning!
Vervoegen in de tegenwoordige tijd Opdrachten in de Italiaanse taal
Het vervoegen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd is een essentieel onderdeel van het leren van de Italiaanse taal. Het beheersen van deze vaardigheid stelt je in staat om heldere en correcte zinnen te vormen, wat je communicatie in het Italiaans aanzienlijk verbetert. In deze sectie vind je een reeks oefeningen die je helpen de vervoegingen van Italiaanse werkwoorden in de tegenwoordige tijd te oefenen. Elke oefening is zorgvuldig ontworpen om je begrip en gebruik van deze grammaticale structuur te versterken.
Onze oefeningen richten zich op zowel regelmatige als onregelmatige werkwoorden, zodat je een breed scala aan vervoegingspatronen leert kennen. Door herhaaldelijk te oefenen met de verschillende vormen, zul je merken dat je steeds meer vertrouwd raakt met de nuances van het Italiaans. Of je nu een beginner bent of je vaardigheden wilt opfrissen, deze oefeningen bieden je de tools die je nodig hebt om zelfverzekerd en correct Italiaans te spreken en te schrijven.
Exercise 1
<p>1. Io *mangio* una mela ogni giorno (werkwoord voor eten).</p>
<p>2. Tu *bevi* un bicchiere d'acqua prima di dormire (werkwoord voor drinken).</p>
<p>3. Lui *studia* per l'esame di matematica (werkwoord voor leren).</p>
<p>4. Noi *giochiamo* a calcio nel parco ogni sabato (werkwoord voor sport beoefenen).</p>
<p>5. Voi *cantate* una canzone alla festa (werkwoord voor zingen).</p>
<p>6. Loro *lavorano* in un ufficio nel centro della città (werkwoord voor werken).</p>
<p>7. Io *scrivo* una lettera alla mia amica (werkwoord voor schrijven).</p>
<p>8. Tu *corri* al parco ogni mattina (werkwoord voor rennen).</p>
<p>9. Lei *legge* un libro interessante (werkwoord voor lezen).</p>
<p>10. Noi *viaggiamo* in Italia durante le vacanze estive (werkwoord voor reizen).</p>
Exercise 2
<p>1. Io *mangio* una mela ogni giorno (eten).</p>
<p>2. Tu *scrivi* una lettera alla tua amica (schrijven).</p>
<p>3. Lui *dorme* otto ore ogni notte (slapen).</p>
<p>4. Noi *leggi* un libro interessante (lezen).</p>
<p>5. Voi *guardate* la televisione la sera (kijken).</p>
<p>6. Loro *giocano* a calcio ogni domenica (spelen).</p>
<p>7. Lei *canta* una canzone bellissima (zingen).</p>
<p>8. Io *studio* per l'esame di matematica (studeren).</p>
<p>9. Tu *bevi* un bicchiere d'acqua (drinken).</p>
<p>10. Lui *corre* al parco ogni mattina (rennen).</p>
Exercise 3
<p>1. Io *mangio* una mela al mattino (eten).</p>
<p>2. Tu *leggi* un libro interessante (lezen).</p>
<p>3. Lui *scrive* una lettera alla sua amica (schrijven).</p>
<p>4. Noi *corriamo* nel parco ogni domenica (rennen).</p>
<p>5. Voi *cantate* una canzone al karaoke (zingen).</p>
<p>6. Loro *ballano* tutta la notte alla festa (dansen).</p>
<p>7. Io *guido* la macchina nuova (besturen).</p>
<p>8. Tu *dormi* otto ore ogni notte (slapen).</p>
<p>9. Lei *compra* il pane dal fornaio (kopen).</p>
<p>10. Noi *studiamo* per l'esame di domani (studeren).</p>