Pick a language and start learning!
Voegwoorden in samengestelde zinnen Opdrachten in de Portugese taal
Voegwoorden spelen een cruciale rol in samengestelde zinnen, omdat ze helpen om verschillende zinsdelen op een logische en vloeiende manier met elkaar te verbinden. In het Portugees, net als in het Nederlands, zijn er verschillende soorten voegwoorden die elk een specifieke functie hebben. Denk hierbij aan voegwoorden zoals 'en', 'maar', 'want', en 'omdat'. Deze voegwoorden kunnen tegenstellingen, toevoegingen, oorzaken of redenen aangeven, en helpen zo om de betekenis van de zin duidelijker en preciezer te maken.
In onze grammatica-oefeningen richten we ons op het correct gebruiken van deze voegwoorden in samengestelde zinnen. Het doel is om je te helpen begrijpen hoe je verschillende delen van een zin effectief kunt verbinden, zodat je communicatie in het Portugees vloeiender en natuurlijker wordt. Door het maken van deze oefeningen zul je niet alleen je kennis van voegwoorden vergroten, maar ook je algehele taalvaardigheid verbeteren. Of je nu een beginner bent of al wat verder gevorderd, deze oefeningen bieden waardevolle praktijk voor iedereen die zijn of haar beheersing van het Portugees wil versterken.
Exercise 1
<p>1. Maria eet een appel *omdat* ze honger heeft (reden).</p>
<p>2. Hij bleef thuis *hoewel* hij zich goed voelde (tegenstelling).</p>
<p>3. Ze lacht *terwijl* ze aan het lezen is (gelijktijdigheid).</p>
<p>4. Ik zal het doen *wanneer* ik tijd heb (tijdstip).</p>
<p>5. We gaan naar het park *zodat* we kunnen ontspannen (doel).</p>
<p>6. Ik kan niet komen *aangezien* ik moet werken (reden).</p>
<p>7. Hij is gelukkig *omdat* hij geslaagd is voor het examen (reden).</p>
<p>8. Ze vertrok vroeg *zodat* ze op tijd zou zijn (doel).</p>
<p>9. Ik zal wachten *totdat* hij terugkomt (tijdstip).</p>
<p>10. Je mag kiezen *of* je blijft of je gaat (keuze).</p>
Exercise 2
<p>1. Eu vou ao parque *porque* está um dia bonito. (reden)</p>
<p>2. Ele estuda muito *para que* possa passar no exame. (doel)</p>
<p>3. Nós vamos à praia *se* o tempo estiver bom. (voorwaarde)</p>
<p>4. Ela não foi à festa *embora* tivesse sido convidada. (tegenstelling)</p>
<p>5. Eles ficaram em casa *enquanto* chovia. (tijd)</p>
<p>6. Eu vou te ligar *assim que* chegar em casa. (tijd)</p>
<p>7. Ele estava cansado *por isso* foi dormir cedo. (gevolg)</p>
<p>8. Ela não sabia *se* ele viria ao jantar. (onzekerheid)</p>
<p>9. Eles continuam praticando *mesmo que* seja difícil. (tegenstelling)</p>
<p>10. Você pode ir embora *desde que* termine seu trabalho. (voorwaarde)</p>
Exercise 3
<p>1. Eu não fui à festa, *porque* estava cansado (reden).</p>
<p>2. Vou estudar muito, *para que* possa passar no exame (doel).</p>
<p>3. Ela não sabia, *mas* ele tinha uma surpresa para ela (tegenstelling).</p>
<p>4. Não saímos de casa, *embora* estivesse um dia bonito (tegenstelling).</p>
<p>5. Ele comprou um presente, *e* depois foi à festa (opsomming).</p>
<p>6. Vou te ligar, *quando* chegar em casa (tijd).</p>
<p>7. Ela ficou triste, *porque* perdeu o seu livro favorito (reden).</p>
<p>8. Estude bastante, *para que* você entenda a matéria (doel).</p>
<p>9. Choveu muito, *mas* ele não se importou e foi correr (tegenstelling).</p>
<p>10. Comece a escrever, *assim que* tiver uma ideia (tijd).</p>




