Pick a language and start learning!
Voornaamwoorden in accusatieve naamval Opdrachten in de Duitse taal
Voornaamwoorden in de accusatieve naamval zijn een essentieel onderdeel van de Duitse grammatica. In het Duits veranderen voornaamwoorden afhankelijk van de naamval waarin ze staan. De accusatieve naamval wordt gebruikt om het lijdend voorwerp in een zin aan te duiden, oftewel het element dat direct de actie van het werkwoord ondergaat. Het correct gebruik van deze voornaamwoorden kan een zin volledig veranderen en is daarom cruciaal voor het begrijpen en spreken van de Duitse taal.
Deze pagina biedt een reeks oefeningen om je te helpen de accusatieve naamval van Duitse voornaamwoorden te begrijpen en te beheersen. Door middel van praktische voorbeelden, invuloefeningen en meerkeuzevragen krijg je de kans om je kennis te testen en te verbeteren. Of je nu een beginner bent die de basisprincipes van de Duitse naamvallen wil leren of een gevorderde leerling die zijn vaardigheden wil verfijnen, deze oefeningen zijn ontworpen om je grammaticale nauwkeurigheid en zelfvertrouwen te vergroten.
Exercise 1
<p>1. Ik heb *hem* gisteren ontmoet (persoonlijk voornaamwoord, mannelijk).</p>
<p>2. Wij hebben *haar* een cadeau gegeven (persoonlijk voornaamwoord, vrouwelijk).</p>
<p>3. Hij ziet *mij* niet in de menigte (persoonlijk voornaamwoord, eerste persoon enkelvoud).</p>
<p>4. Zij hebben *ons* uitgenodigd voor het feest (persoonlijk voornaamwoord, eerste persoon meervoud).</p>
<p>5. Jullie moeten *hen* niet vergeten (persoonlijk voornaamwoord, derde persoon meervoud).</p>
<p>6. Kun je *mij* helpen met deze taak? (persoonlijk voornaamwoord, eerste persoon enkelvoud).</p>
<p>7. Ze heeft *jou* een brief gestuurd (persoonlijk voornaamwoord, tweede persoon enkelvoud).</p>
<p>8. Ik heb *het* al opgeruimd (persoonlijk voornaamwoord, onzijdig).</p>
<p>9. Hij ziet *haar* elke dag op school (persoonlijk voornaamwoord, vrouwelijk).</p>
<p>10. Wij hebben *jullie* in de stad gezien (persoonlijk voornaamwoord, tweede persoon meervoud).</p>
Exercise 2
<p>1. Hij koopt *hem* een cadeau voor zijn verjaardag. (pronomen voor 'de broer')</p>
<p>2. Ik zie *jou* elke dag op school. (pronomen voor 'je')</p>
<p>3. Ze heeft *hem* gisteren ontmoet. (pronomen voor 'de man')</p>
<p>4. We hebben *haar* al lang niet gezien. (pronomen voor 'de vrouw')</p>
<p>5. De leraar heeft *ons* de opdracht gegeven. (pronomen voor 'wij')</p>
<p>6. Hij heeft *mij* niet gebeld. (pronomen voor 'ik')</p>
<p>7. Zij kent *jullie* van de sportclub. (pronomen voor 'u/jullie')</p>
<p>8. Ik heb *het* boek al gelezen. (pronomen voor 'het boek')</p>
<p>9. Hij heeft *hen* uitgenodigd voor het feest. (pronomen voor 'de mensen')</p>
<p>10. Geef *mij* alsjeblieft de pen. (pronomen voor 'ik')</p>
Exercise 3
<p>1. Ik zie *hem* elke dag bij de bushalte. (mannelijk voornaamwoord)</p>
<p>2. Zij heeft *haar* in de bibliotheek ontmoet. (vrouwelijk voornaamwoord)</p>
<p>3. Wij hebben *hen* uitgenodigd voor het feest. (meervoudig voornaamwoord)</p>
<p>4. Hij heeft *mij* een cadeautje gegeven. (eerste persoon enkelvoud voornaamwoord)</p>
<p>5. Kun je *ons* helpen met deze opdracht? (eerste persoon meervoud voornaamwoord)</p>
<p>6. De leraar heeft *jullie* aangesproken over het huiswerk. (tweede persoon meervoud voornaamwoord)</p>
<p>7. Zij hebben *jou* gisteravond gebeld. (tweede persoon enkelvoud voornaamwoord)</p>
<p>8. Ik zag *het* op het bureau liggen. (onzijdig voornaamwoord)</p>
<p>9. Heb je *mijn* boek gevonden? (bezittelijk voornaamwoord eerste persoon enkelvoud)</p>
<p>10. Hij gaf *haar* een kus op de wang. (vrouwelijk voornaamwoord)</p>