Pick a language and start learning!
Voorzetsels in relative zinnen Opdrachten in de Duitse taal
Voorzetsels in relatieve zinnen vormen een cruciaal onderdeel van de Duitse grammatica. Ze helpen om zinnen te verbinden en geven vaak extra informatie over de relatie tussen de verschillende elementen in een zin. Het correct gebruik van voorzetsels kan echter een uitdaging zijn, vooral omdat ze in het Duits vaak anders functioneren dan in het Nederlands. Deze oefeningen zijn ontworpen om je te helpen de nuances van voorzetsels in relatieve zinnen te begrijpen en te beheersen.
In deze oefeningen zullen we verschillende soorten relatieve zinnen behandelen en de juiste voorzetsels in diverse contexten oefenen. Je zult leren hoe je voorzetsels correct kunt gebruiken in combinatie met verschillende naamvallen, zoals de nominatief, accusatief, datief en genitief. Door middel van interactieve en gevarieerde oefeningen krijg je de kans om je kennis te verdiepen en je grammaticale vaardigheden in het Duits te verbeteren. Laten we beginnen met het verkennen van deze belangrijke grammaticale structuur en je Duits naar een hoger niveau tillen!
Exercise 1
<p>1. Het boek, *waarover* ik je vertelde, is gisteren aangekomen. (over iets spreken)</p>
<p>2. De film, *waarin* veel actie zit, is erg populair. (in iets zijn)</p>
<p>3. De stoel, *waaraan* hij werkt, is bijna klaar. (werken aan iets)</p>
<p>4. De stad, *waarbij* ik woon, is heel mooi. (dichtbij iets zijn)</p>
<p>5. Het schilderij, *waarvoor* ik veel geld heb betaald, hangt nu in mijn woonkamer. (betalen voor iets)</p>
<p>6. De taal, *waarin* de les wordt gegeven, is Duits. (les in iets)</p>
<p>7. De man, *waarover* ik je sprak, is mijn buurman. (spreken over iets)</p>
<p>8. Het huis, *waarvoor* ze sparen, is erg duur. (sparen voor iets)</p>
<p>9. De stad, *waarvan* ik hou, is Berlijn. (houden van iets)</p>
<p>10. Het park, *waaromheen* ze rennen, is erg groot. (rennen om iets heen)</p>
Exercise 2
<p>1. De film *waarvan* ik de naam niet meer weet, was erg spannend. (Clue: betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel 'van')</p>
<p>2. Het boek *waarin* hij geïnteresseerd is, is een bestseller. (Clue: betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel 'in')</p>
<p>3. De stad *waarnaar* we op vakantie gaan, ligt in Italië. (Clue: betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel 'naar')</p>
<p>4. Het huis *waarvoor* we geld hebben gespaard, is eindelijk te koop. (Clue: betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel 'voor')</p>
<p>5. De leraar *met wie* ik sprak, gaf me goede adviezen. (Clue: betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel 'met')</p>
<p>6. De reden *waarom* ik dat deed, is heel persoonlijk. (Clue: betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel 'om')</p>
<p>7. De vriend *bij wie* ik logeer, woont in Amsterdam. (Clue: betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel 'bij')</p>
<p>8. De film *waarnaar* we keken, was erg ontroerend. (Clue: betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel 'naar')</p>
<p>9. Het bedrijf *waaraan* ik heb gesolliciteerd, is erg bekend. (Clue: betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel 'aan')</p>
<p>10. De man *van wie* ik het boek heb geleend, woont hier dichtbij. (Clue: betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel 'van')</p>
Exercise 3
<p>1. Het boek *waarover* ik met je sprak, is heel spannend. (Voorzetsel dat een relatie met praten aangeeft)</p>
<p>2. De stad *waarin* ik woon, is erg mooi. (Voorzetsel dat een plaats aangeeft)</p>
<p>3. De vriend *met* wie ik vaak sport, is erg aardig. (Voorzetsel dat een relatie met samen doen aangeeft)</p>
<p>4. De film *waarop* we wachten, begint om acht uur. (Voorzetsel dat een relatie met wachten aangeeft)</p>
<p>5. De pen *waarmee* ik schrijf, is nieuw. (Voorzetsel dat een relatie met een instrument aangeeft)</p>
<p>6. Het huis *waarin* ze wonen, is heel groot. (Voorzetsel dat een plaats aangeeft)</p>
<p>7. De leraar *van* wie ik les heb, is erg streng. (Voorzetsel dat een relatie met bezit aangeeft)</p>
<p>8. Het meisje *over* wie hij praatte, is zijn buurmeisje. (Voorzetsel dat een relatie met praten aangeeft)</p>
<p>9. Het bedrijf *waarvoor* ik werk, is internationaal. (Voorzetsel dat een relatie met werken aangeeft)</p>
<p>10. De man *met* wie ik sprak, was heel behulpzaam. (Voorzetsel dat een relatie met communicatie aangeeft)</p>




