Voorzetsels van beweging Opdrachten in de Portugese taal

Voorzetsels van beweging zijn een essentieel onderdeel van de Nederlandse taal en helpen ons om duidelijk te maken hoe en waar iets of iemand beweegt. Of je nu aangeeft dat je naar school gaat, van een berg af skiën of door een stad wandelen, deze voorzetsels geven richting en locatie aan in je zinnen. Voor veel mensen die Nederlands leren, kunnen deze voorzetsels verwarrend zijn omdat ze vaak subtiele verschillen in betekenis en gebruik hebben. Daarom is het belangrijk om ze goed te oefenen en te begrijpen. Onze grammaticapagina biedt een reeks oefeningen die speciaal zijn ontworpen om je te helpen de voorzetsels van beweging te leren en te beheersen. Door middel van diverse oefeningen, zoals invuloefeningen, meerkeuzevragen en zinsconstructies, krijg je de kans om je kennis te testen en te verbeteren. Of je nu een beginner bent die net begint met het leren van deze voorzetsels, of een gevorderde leerling die zijn vaardigheden wil verfijnen, deze oefeningen helpen je om het juiste gebruik van de voorzetsels van beweging in verschillende contexten te begrijpen en te automatiseren.

Exercise 1

<p>1. Ela foi *para* a escola (voorzetsel voor beweging).</p> <p>2. Nós corremos *até* o parque (voorzetsel voor beweging).</p> <p>3. Ele viajou *de* carro para o trabalho (voorzetsel voor beweging).</p> <p>4. O gato subiu *na* árvore (voorzetsel voor beweging).</p> <p>5. Eles caminharam *pela* cidade (voorzetsel voor beweging).</p> <p>6. O avião voou *sobre* o oceano (voorzetsel voor beweging).</p> <p>7. Ela nadou *no* lago (voorzetsel voor beweging).</p> <p>8. Nós andamos *por* entre as árvores (voorzetsel voor beweging).</p> <p>9. Ele desceu *da* montanha (voorzetsel voor beweging).</p> <p>10. Os turistas embarcaram *no* trem (voorzetsel voor beweging).</p>

Exercise 2

<p>1. Eles caminharam *até* a praia (richting naar een plek).</p> <p>2. Nós vamos *para* a escola todos os dias (richting naar een plek).</p> <p>3. Ela correu *em direção a* casa para se abrigar da chuva (richting naar een plek).</p> <p>4. O gato pulou *sobre* o muro (richting boven iets).</p> <p>5. O avião decolou *de* Lisboa (richting vanuit een plek).</p> <p>6. Eles viajaram *por* vários países durante as férias (richting door meerdere plekken).</p> <p>7. O barco navegou *pelo* rio (richting door een plek).</p> <p>8. Ele entrou *na* sala sem fazer barulho (richting binnen een plek).</p> <p>9. Ela saiu *da* loja com várias sacolas (richting vanuit een plek).</p> <p>10. Nós andamos *pela* floresta durante horas (richting door een plek).</p>

Exercise 3

<p>1. Eu vou *para* a escola (richting).</p> <p>2. Eles caminharam *pelo* parque (door iets heen).</p> <p>3. Nós viajamos *até* o Brasil (tot een bestemming).</p> <p>4. Ela subiu *ao* topo da montanha (richting een hoger punt).</p> <p>5. O gato pulou *sobre* a cerca (over een obstakel).</p> <p>6. O avião decolou *do* aeroporto (van een locatie).</p> <p>7. Ele correu *através* do túnel (door een tunnel).</p> <p>8. Nós navegamos *em direção a* costa (richting een bestemming).</p> <p>9. O cachorro fugiu *da* casa (weg van een locatie).</p> <p>10. Eles desceram *pela* colina (door een neerwaartse beweging).</p>

Learn a Language 5x Faster with AI

Talkpal is AI-powered language tutor. Master 50+ languages with personalized lessons and cutting-edge technology.