Pick a language and start learning!
Voorzetseluitdrukkingen in context Opdrachten in de Engelse taal
Voorzetseluitdrukkingen spelen een cruciale rol in de Nederlandse taal en zijn essentieel voor het vormen van vloeiende en nauwkeurige zinnen. Deze uitdrukkingen, vaak bestaande uit een voorzetsel gevolgd door een zelfstandig naamwoord, kunnen de betekenis van een zin aanzienlijk veranderen. Het begrijpen van hoe en wanneer je deze uitdrukkingen moet gebruiken, kan niet alleen je spreekvaardigheid verbeteren, maar ook je begrip van geschreven teksten verdiepen. Of je nu een beginnende leerling bent of je vaardigheden wilt verfijnen, het beheersen van voorzetseluitdrukkingen is een belangrijke stap in het leren van de Nederlandse taal.
Onze grammatica-oefeningen zijn ontworpen om je te helpen de nuances van voorzetseluitdrukkingen te begrijpen en toe te passen in verschillende contexten. Door middel van gevarieerde en interactieve oefeningen krijg je de kans om deze uitdrukkingen in de praktijk te brengen. Elke oefening is zorgvuldig samengesteld om je inzicht te vergroten en je zelfvertrouwen te versterken. Of het nu gaat om formele of informele situaties, met onze oefeningen leer je de juiste voorzetseluitdrukkingen te kiezen en te gebruiken, zodat je je in elke situatie helder en correct kunt uitdrukken.
Exercise 1
<p>1. She was late *due to* the heavy traffic (oorzaak).</p>
<p>2. He is very knowledgeable *about* computer programming (onderwerp).</p>
<p>3. They were *in favor of* the new policy changes (steun).</p>
<p>4. The book was placed *on top of* the shelf (locatie).</p>
<p>5. She was *responsible for* organizing the event (verantwoordelijkheid).</p>
<p>6. The team worked *in collaboration with* the local community (samenwerking).</p>
<p>7. He is always *on time for* his appointments (stiptheid).</p>
<p>8. The students were *in need of* extra support (noodzaak).</p>
<p>9. The movie is based *on* a true story (bron).</p>
<p>10. She was looking *forward to* the vacation (verwachting).</p>
Exercise 2
<p>1. She takes care *of* her little brother every afternoon (voorzetsel dat een relatie aangeeft).</p>
<p>2. He is looking forward *to* the concert next week (voorzetsel dat verwachting uitdrukt).</p>
<p>3. The book is located *on* the top shelf of the bookcase (voorzetsel dat een locatie aangeeft).</p>
<p>4. They are capable *of* solving complex problems quickly (voorzetsel dat capaciteit uitdrukt).</p>
<p>5. I will meet you *at* the entrance of the museum (voorzetsel dat een specifieke plaats aangeeft).</p>
<p>6. She is proud *of* her accomplishments in school (voorzetsel dat trots uitdrukt).</p>
<p>7. The cat jumped *over* the fence to catch the bird (voorzetsel dat beweging over iets heen aangeeft).</p>
<p>8. He is interested *in* learning new languages (voorzetsel dat interesse uitdrukt).</p>
<p>9. We will travel *by* train to the city this weekend (voorzetsel dat het vervoermiddel aangeeft).</p>
<p>10. The project was completed *on* time and within budget (voorzetsel dat een tijdsaanduiding aangeeft).</p>
Exercise 3
<p>1. She is very excited *about* her upcoming trip (voorzetsel dat enthousiasme uitdrukt).</p>
<p>2. He is responsible *for* completing the project on time (voorzetsel dat verantwoordelijkheid aangeeft).</p>
<p>3. They were talking *about* the new movie they had seen (voorzetsel dat onderwerp aangeeft).</p>
<p>4. She is interested *in* learning more about artificial intelligence (voorzetsel dat interesse aangeeft).</p>
<p>5. He apologized *for* being late to the meeting (voorzetsel dat spijt aangeeft).</p>
<p>6. The book is *on* the table (voorzetsel dat locatie aangeeft).</p>
<p>7. She always dreams *of* becoming a famous artist (voorzetsel dat wens of droom aangeeft).</p>
<p>8. He is afraid *of* flying in airplanes (voorzetsel dat angst aangeeft).</p>
<p>9. They are proud *of* their achievements (voorzetsel dat trots aangeeft).</p>
<p>10. She is good *at* solving puzzles (voorzetsel dat bekwaamheid aangeeft).</p>