Pick a language and start learning!
Vragende bijwoorden Opdrachten in de Spaanse taal
Vragende bijwoorden zijn een essentieel onderdeel van de Spaanse taal en helpen ons om informatie op te vragen en duidelijkheid te krijgen in gesprekken. Of je nu een beginner bent of je kennis wilt verdiepen, het beheersen van deze bijwoorden zal je communicatie aanzienlijk verbeteren. Vragende bijwoorden zoals "qué" (wat), "dónde" (waar), "cuándo" (wanneer), "por qué" (waarom) en "cómo" (hoe) vormen de basis voor het stellen van vragen in het Spaans en zijn onmisbaar voor elke taalleerder.
In deze sectie vind je diverse oefeningen die je zullen helpen om deze vragende bijwoorden beter te begrijpen en toe te passen. Door middel van invuloefeningen, vertaalopdrachten en meerkeuzevragen kun je je vaardigheden aanscherpen en je zelfvertrouwen opbouwen. Elke oefening is ontworpen om je stap voor stap door de nuances van de Spaanse vraagstructuur te leiden, zodat je straks moeiteloos en nauwkeurig vragen kunt stellen en beantwoorden. Laten we beginnen met het ontdekken en oefenen van deze cruciale elementen van de Spaanse taal!
Exercise 1
<p>1. *Hoe* laat begint de film? (vraag naar tijd)</p>
<p>2. *Waar* is het station? (vraag naar locatie)</p>
<p>3. *Waarom* ben je te laat? (vraag naar reden)</p>
<p>4. *Hoe* voel je je vandaag? (vraag naar gevoel)</p>
<p>5. *Wanneer* ga je op vakantie? (vraag naar tijdstip)</p>
<p>6. *Wat* eet je vanavond? (vraag naar eten)</p>
<p>7. *Met wie* ga je naar het concert? (vraag naar persoon)</p>
<p>8. *Hoeveel* kost deze broek? (vraag naar prijs)</p>
<p>9. *Welke* kleur vind je het mooist? (vraag naar voorkeur)</p>
<p>10. *Hoe* ga je naar je werk? (vraag naar vervoersmiddel)</p>
Exercise 2
<p>1. *¿Cuándo* es tu cumpleaños? (tijd)</p>
<p>2. *¿Dónde* está la biblioteca? (locatie)</p>
<p>3. *¿Por qué* estudias español? (reden)</p>
<p>4. *¿Cómo* se dice "hello" en español? (wijze)</p>
<p>5. *¿Qué* libro estás leyendo? (ding)</p>
<p>6. *¿Quién* es tu profesor de matemáticas? (persoon)</p>
<p>7. *¿Cuántos* hermanos tienes? (aantal)</p>
<p>8. *¿Cuál* es tu color favorito? (keuze)</p>
<p>9. *¿A qué hora* empieza la clase? (tijdstip)</p>
<p>10. *¿De dónde* eres? (herkomst)</p>
Exercise 3
<p>1. *¿Dónde* está el baño? (plaats)</p>
<p>2. *¿Cuándo* es tu cumpleaños? (tijd)</p>
<p>3. *¿Quién* es tu mejor amigo? (persoon)</p>
<p>4. *¿Qué* haces el fin de semana? (activiteit)</p>
<p>5. *¿Por qué* estudias español? (reden)</p>
<p>6. *¿Cómo* llegaste a la fiesta? (manier)</p>
<p>7. *¿Cuántos* libros tienes en tu estante? (hoeveelheid)</p>
<p>8. *¿Cuál* es tu color favorito? (keuze)</p>
<p>9. *¿Adónde* vas después de la escuela? (richting)</p>
<p>10. *¿De quién* es este bolígrafo? (eigendom)</p>




