Pick a language and start learning!
Vragende voornaamwoorden Opdrachten in de Franse taal
Vragende voornaamwoorden zijn een essentieel onderdeel van het Frans en stellen ons in staat om vragen te stellen en informatie te verkrijgen. Deze woorden, zoals "qui" (wie), "que" (wat), "où" (waar), "quand" (wanneer), "pourquoi" (waarom) en "comment" (hoe), vormen de basis voor veel dagelijkse interacties en conversaties. Door het beheersen van vragende voornaamwoorden kun je niet alleen je begrip van het Frans verbeteren, maar ook effectiever communiceren in verschillende situaties, van eenvoudige gesprekken tot meer complexe discussies.
In deze oefeningen krijg je de kans om je kennis van Franse vragende voornaamwoorden te testen en te versterken. De oefeningen variëren van invuloefeningen en meerkeuzevragen tot het vertalen van Nederlandse zinnen naar het Frans. Door regelmatig te oefenen, zul je merken dat je steeds meer vertrouwen krijgt in het gebruik van deze essentiële woorden. Of je nu een beginner bent of je vaardigheden wilt verfijnen, deze oefeningen helpen je om je Franse taalvaardigheden naar een hoger niveau te tillen.
Exercise 1
<p>1. *Quelle* heure est-il? (tijd)</p>
<p>2. *Où* habitez-vous? (plaats)</p>
<p>3. *Qui* a mangé mon gâteau? (persoon)</p>
<p>4. *Quand* part le train pour Paris? (tijd)</p>
<p>5. *Pourquoi* étudies-tu le français? (reden)</p>
<p>6. *Quel* est ton plat préféré? (keuze)</p>
<p>7. *Comment* vas-tu à l'école? (manier)</p>
<p>8. *Combien* de livres as-tu lus cette année? (hoeveelheid)</p>
<p>9. *Que* fais-tu ce week-end? (activiteit)</p>
<p>10. *À qui* appartient cette voiture? (bezit)
Exercise 2
<p>1. *Quel* est ton plat préféré? (vraag naar een specifiek gerecht)</p>
<p>2. *Quelle* heure est-il? (vraag naar tijd)</p>
<p>3. *Quels* sont tes livres préférés? (vraag naar meerdere boeken)</p>
<p>4. *Quelles* chaussures préfères-tu porter? (vraag naar meerdere schoenen)</p>
<p>5. *Qui* a mangé le dernier morceau de gâteau? (vraag naar een persoon)</p>
<p>6. *Quand* est ton anniversaire? (vraag naar een datum)</p>
<p>7. *Où* habites-tu? (vraag naar een plaats)</p>
<p>8. *Pourquoi* es-tu en retard? (vraag naar een reden)</p>
<p>9. *Comment* s'appelle ton chien? (vraag naar een naam)</p>
<p>10. *Combien* coûte ce livre? (vraag naar een prijs)</p>
Exercise 3
<p>1. *Quel* est ton plat préféré ? (vraagwoord voor "which")</p>
<p>2. À *quelle* heure commence le film ? (vraagwoord voor "at what time")</p>
<p>3. *Qui* a mangé mon gâteau ? (vraagwoord voor "who")</p>
<p>4. *Où* est la bibliothèque ? (vraagwoord voor "where")</p>
<p>5. *Pourquoi* es-tu en retard ? (vraagwoord voor "why")</p>
<p>6. *Combien* de frères as-tu ? (vraagwoord voor "how many")</p>
<p>7. *Qu'est-ce que* tu fais ce week-end ? (vraagwoord voor "what")</p>
<p>8. *Comment* vas-tu à l'école ? (vraagwoord voor "how")</p>
<p>9. *De qui* parlez-vous ? (vraagwoord voor "about whom")</p>
<p>10. *Lequel* de ces livres préfères-tu ? (vraagwoord voor "which one")</p>




