Pick a language and start learning!
Wanneer gebruik je passato prossimo vs imperfetto Opdrachten in de Italiaanse taal
Het Italiaans kent twee veelgebruikte verleden tijden: de passato prossimo en de imperfetto. Beide tijden worden gebruikt om over het verleden te spreken, maar ze hebben verschillende functies en nuances. De passato prossimo wordt meestal gebruikt voor afgeronde acties of gebeurtenissen die op een specifiek moment hebben plaatsgevonden. Bijvoorbeeld, "Ieri ho mangiato una pizza" betekent "Gisteren heb ik een pizza gegeten". Deze tijd benadrukt de voltooiing van de actie in het verleden.
Aan de andere kant gebruik je de imperfetto voor acties of situaties die in het verleden aan de gang waren, herhaaldelijk plaatsvonden of een achtergrond geven aan een andere gebeurtenis. Bijvoorbeeld, "Quando ero bambino, giocavo sempre al parco" betekent "Toen ik een kind was, speelde ik altijd in het park". Hier wordt de nadruk gelegd op de herhaling of voortduring van de actie. Door het verschil tussen deze twee tijden goed te begrijpen, kun je je Italiaanse vaardigheden naar een hoger niveau tillen en veel nauwkeuriger en rijker over het verleden spreken. In deze oefeningen zullen we je helpen om deze nuances onder de knie te krijgen.
Exercise 1
<p>1. Ieri *ho visto* un film molto interessante (een specifieke gebeurtenis in het verleden).</p>
<p>2. Quando ero bambino, *giocavo* spesso con i miei amici (herhaalde handeling in het verleden).</p>
<p>3. Mentre *studiavo*, mia madre mi ha chiamato (een handeling die aan de gang was toen een andere handeling plaatsvond).</p>
<p>4. Luigi *era* molto felice quando ha ricevuto il regalo (een emotionele toestand in het verleden).</p>
<p>5. Quando siamo arrivati, *pioveva* (het weer beschrijven in het verleden).</p>
<p>6. L'anno scorso, *siamo andati* in vacanza in Spagna (een specifieke gebeurtenis in het verleden).</p>
<p>7. Ogni estate, *andavamo* in montagna (een herhaalde handeling in het verleden).</p>
<p>8. Ieri sera, mentre *guardavo* la TV, è suonato il telefono (een handeling die aan de gang was toen een andere handeling plaatsvond).</p>
<p>9. Da piccolo, *avevo* un cane che si chiamava Fido (een constante toestand in het verleden).</p>
<p>10. Quando ero giovane, *leggevo* molti libri (een herhaalde handeling in het verleden).</p>
Exercise 2
<p>1. Toen ik klein was, *speelde* ik elke dag in het park (herhaling in het verleden).</p>
<p>2. Gisteren *heb* ik een boek gelezen (afgesloten actie in het verleden).</p>
<p>3. Hij *studeerde* altijd 's avonds laat (gewoonte in het verleden).</p>
<p>4. Ze *hebben* vorige week een nieuwe auto gekocht (specifieke gebeurtenis in het verleden).</p>
<p>5. Terwijl hij aan het koken was, *belde* zijn vriend hem op (twee gelijktijdige acties in het verleden).</p>
<p>6. Wij *hebben* in Italië gewoond voor vijf jaar (afgesloten tijdperiode in het verleden).</p>
<p>7. Als kind *was* ik vaak ziek (toestand of situatie in het verleden).</p>
<p>8. Vorig jaar *heb* ik mijn diploma behaald (specifieke gebeurtenis in het verleden).</p>
<p>9. Iedere zomer *gingen* we naar het strand (herhalende actie in het verleden).</p>
<p>10. Toen de telefoon ging, *was* hij aan het lezen (actie in het verleden onderbroken door een andere actie).</p>
Exercise 3
<p>1. Ieri *ho visto* un bel film al cinema (voltooide actie).</p>
<p>2. Quando ero piccolo, *giocavo* sempre nel parco con i miei amici (herhalende actie in het verleden).</p>
<p>3. L'anno scorso, *abbiamo visitato* Roma per la prima volta (specifieke gebeurtenis in het verleden).</p>
<p>4. Mentre *leggevo* il libro, il telefono ha squillato (lopende actie onderbroken door een andere actie).</p>
<p>5. Ogni estate, *andavamo* al mare con la famiglia (gewoonte in het verleden).</p>
<p>6. Stamattina, *ho fatto* colazione con mia madre (eenmalige actie in het verleden).</p>
<p>7. Ieri sera, mentre *guardavo* la TV, è andata via la luce (lopende actie onderbroken door een andere actie).</p>
<p>8. Quando eravamo bambini, *mangiavamo* sempre la pizza il venerdì sera (herhalende actie in het verleden).</p>
<p>9. Due giorni fa, *ho incontrato* un vecchio amico per strada (specifieke gebeurtenis in het verleden).</p>
<p>10. Quando *studiavo* all'università, andavo spesso in biblioteca (situatie of toestand in het verleden).</p>