Pick a language and start learning!
Werkwoorden gevolgd door à of de Opdrachten in de Franse taal
In de Franse taal kunnen werkwoorden gevolgd worden door verschillende voorzetsels, waaronder 'à' en 'de'. Het correct gebruik van deze voorzetsels is cruciaal voor het vormen van zinnen die grammaticaal juist zijn en goed begrepen worden door moedertaalsprekers. Werkwoorden zoals 'commencer à' (beginnen met) en 'finir de' (stoppen met) zijn slechts enkele voorbeelden waarbij het voorzetsel direct van invloed is op de betekenis en de structuur van de zin. Het leren herkennen en correct toepassen van deze voorzetsels kan de sleutel zijn tot het verbeteren van je Franse taalvaardigheid.
Onze oefeningen zijn speciaal ontworpen om je te helpen bij het internaliseren van de regels rondom deze werkwoord-voorzetsel combinaties. Door middel van verschillende opdrachten en voorbeelden krijg je de kans om te oefenen met zowel veelvoorkomende als minder bekende werkwoorden die gevolgd worden door 'à' of 'de'. Of je nu een beginner bent die net begint met het leren van Frans, of een gevorderde spreker die zijn of haar vaardigheden wil verfijnen, deze oefeningen zullen je helpen om meer vertrouwen te krijgen in het gebruik van de Franse taal.
Exercise 1
<p>1. Elle a décidé *de* partir en vacances (voorzetsel na 'décider').</p>
<p>2. Il a promis *de* revenir bientôt (voorzetsel na 'promettre').</p>
<p>3. Nous avons réussi *à* résoudre le problème (voorzetsel na 'réussir').</p>
<p>4. Elle a appris *à* jouer du piano (voorzetsel na 'apprendre').</p>
<p>5. J'ai essayé *de* comprendre la leçon (voorzetsel na 'essayer').</p>
<p>6. Vous avez besoin *de* plus d'informations (voorzetsel na 'avoir besoin').</p>
<p>7. Il commence *à* pleuvoir (voorzetsel na 'commencer').</p>
<p>8. Elle s'est mise *à* chanter (voorzetsel na 'se mettre').</p>
<p>9. Nous avons oublié *de* fermer la porte (voorzetsel na 'oublier').</p>
<p>10. Elle rêve *de* devenir artiste (voorzetsel na 'rêver').</p>
Exercise 2
<p>1. Je commence *à* étudier le français (voorzetsel na "commencer").</p>
<p>2. Elle hésite *à* parler devant tout le monde (voorzetsel na "hésiter").</p>
<p>3. Ils ont décidé *de* partir en vacances (voorzetsel na "décider").</p>
<p>4. Nous essayons *de* comprendre la situation (voorzetsel na "essayer").</p>
<p>5. Il pense *à* son avenir (voorzetsel na "penser").</p>
<p>6. Tu rêves *de* devenir acteur (voorzetsel na "rêver").</p>
<p>7. Vous continuez *à* travailler dur (voorzetsel na "continuer").</p>
<p>8. Elle a peur *de* l'obscurité (voorzetsel na "avoir peur").</p>
<p>9. Je m'habitue *à* cette nouvelle routine (voorzetsel na "s'habituer").</p>
<p>10. Ils se moquent *de* lui (voorzetsel na "se moquer").</p>
Exercise 3
<p>1. Il a réussi *à* comprendre le problème (prepositie na 'réussir').</p>
<p>2. Elle s'occupe *de* ses enfants tous les jours (prepositie na 's'occuper').</p>
<p>3. Nous avons décidé *de* partir en vacances (prepositie na 'décider').</p>
<p>4. Je pense souvent *à* mes amis d'enfance (prepositie na 'penser').</p>
<p>5. Vous avez besoin *de* repos après ce long voyage (prepositie na 'avoir besoin').</p>
<p>6. Ils ont appris *à* jouer du piano très jeunes (prepositie na 'apprendre').</p>
<p>7. Elle a oublié *de* fermer la porte en sortant (prepositie na 'oublier').</p>
<p>8. Il a promis *de* revenir avant minuit (prepositie na 'promettre').</p>
<p>9. Je me souviens *de* notre première rencontre (prepositie na 'se souvenir').</p>
<p>10. Nous hésitons *à* accepter cette offre (prepositie na 'hésiter').</p>




